Ik heb mijn pantser aan, mijn stekels staan uit. Uit als in uitgeklapt he, niet als in off. Dat moet je wel goed begrijpen, anders zie je het verkeerd.

Ik zet af, klaar om te gaan. Om te glijden door de stad in ontwaking. Fietsen zonder omkijken, zonder stoppen. Ik ben immers een Amsterdammer. En Amsterdammers stoppen niet.

Kinkerstraat af Dwars door de Jordaan. Even tempo maken nu. Vakkundig slinger ik om een meisjes heen die met een stapel terrasstoelen de weg over wankelt om de stoelen bij de minuscule tafeltjes op de brug te voegen. Kan net, denk ik nog. Zowel de bocht die ik gepland heb, als buiten zitten. Het zal een van de laatste dagen zijn dat het nog kan. Shit, het domme ding blijft staan als een konijn in de koplampen. LOOP DOOR MENS, ik fiets heus wel om je heen. Denk ik, of schreeuw ik. Ik weet het niet meer om eerlijk te zijn. Zij misschien wel. Het konijntje komt niet van hier. Ik zie het, ik ruik het. Import. Allemaal import. Het wemelt ervan. Expats, boeren, pensionados en fotograferende geliefden. Knus in een Amsterdamse Air B&B. Als je het mij vraagt allemaal te veel. Te aanwezig. Te irritant. Zelfs zonder rolkoffer zijn ze niet te harden.

In ieder geval, dit obstakel is genomen. Nu de hoek om, de gracht op, langs het huis van de familie Frank. De straatlantaarns floepen uit. Oh ja ik had net een lampje op mijn fiets moeten hebben. Maar daar doe ik dus niet aan. Niet vandaag in ieder geval. Trouwens, je weet wel, Frank, als in Anne Frank. Hier begint de toeristenjungle. De eerste taxi’s staan al klaar. Pontificaal op de weg. Een deur wordt opengezwaaid. Het duurt zeker nog een half uur voordat ze naar binnen mogen. Wat doen ze allemaal hier. Mijn weg geblokkeerd. Iedereen is lastig. Ik niet. Ik ben niet lastig. Ik hoor hier. Kan je niet uit je doppen kijken! Bitch ik, tegen niemand in het bijzonder. Het is eigenlijk bedoeld voor de taxi. Maar die gaat mij natuurlijk niet horen als ik aan de linkerkant van de weg langs zijn dichte portier fiets. Het gaat er ook niet om dat iemand mij hoort. Het gaat erom dat ik het zeg.

Dan de grootste uitdaging; de Haarlemmerdijk. Ga ik eroverheen door naar de achterkant van het station? Of voeg ik me in de stroom om voorlangs te gaan. Twee riskante opties. De een niet beter dan de ander. Of toch wel? Dat verschilt per dag. Hoe de wind staat. Wie er toevallig nog meer in de vroege ochtend op dat stuk moet zijn. Ik kies voor meegaan. Niet stilstaan nu. Achter die jongen aan met de gele tas. Heb al genoeg weerstand gehad voor het tijdstip van de dag. Ik voeg in en laat mijn tempo terugzakken tot dat van de meute. Dat is de enige manier om levend uit de strijd te komen. Om mezelf niet compleet op te fokken en vol rooie vlekken op kantoor aan te komen. Ik moet nu switchen. Transformeren. Adem in, adem uit. Rustig trappen. Gewoon andere mensen voor laten gaan. En remmen, dat ook. Als een brave burger. Ik hoef nog maar een heel klein stukje. Te doen alsof.

Bij het pannenkoekenhuis komt iemand van links de brug over. Hij heeft vaart. De bakfiets die voor mij rijdt ook. De fiets kan makkelijk inhouden en als hij slim is doet hij dat. Een bakfiets is namelijk best hard om tegenaan te fietsen. Maarja het is wel een bakfiets. En die moet je ook een beetje opvoeden natuurlijk. Anders leren ze het nooit. Ook al komt de bakfiets van rechts, het is een bakfiets en die heeft per definitie nooit voorrang. Dat moet je met me eens zijn. Bovendien kunnen ze best naast elkaar uitkomen. Waarom moet er eigenlijk iemand voorrang hebben? De fietser moet de bocht om. Hij steekt zijn hand niet uit, maar ik zie het aan hoe hij kijkt. Als iedereen gewoon een beetje oplet is er niets aan de hand en kan iedereen doorfietsen. Maar nee hoor, natuurlijk luisteren ze niet naar mij.

De bakfiets remt, ik knal er tegenaan. Hoezo gaat ze ineens remmen. Is ze helemaal belazerd. Er zit niet eens een fucking kind in die bakfiets. Je kan toch gewoon een beetje gas terug nemen. HOE HAAL JE HET IN JE HOOFD OM TE REMMEN. Zij is mij voor. Met haar scheldwoorden. Die ik niet zal herhalen, want er zat niets origineels bij. De fietser is al lang weg.

Uit een reflex roep ik ‘Doe e’s ff normaal’. Doe eens even normaal... Terwijl ik ogenschijnlijk onaangeraakt, maar vanbinnen verschrompeld doorfiets denk ik na over die woorden. Ik voel me klein en opgejaagd. In mijn eigen stad. Doe nou eens even normaal.