Soms ben ik niet alleen. Tenminste, dat is wat ik mezelf steeds voorhou. Ik moet wel, een andere weg is er niet.

De mensen snappen het niet. Ze snappen niet hoe het gaat. Ze begrijpen niet dat er in werkelijkheid helemaal niets is. Holle woorden zijn er. Vage smoesjes, excuses, pappen en nathouden. Maar niks echts. Niks wezenlijks.

Ze zeggen: doe het nog eens. Het is zo leuk, maak nog eens iets. Iets moois. Dat kan je altijd zo goed.

En dan zit ik weer in dat zijkamertje. Wat kan ik anders? Ik doe de deur dicht en rammel op het toetsenbord. Het liefst zo hard mogelijk. Het beste is om veel lawaai te maken, zodat ze het in het hele huis kunnen horen. Mooi he, zeggen ze dan. Wat is dat toch mooi als je dat hebt, inspiratie. Dat je dat kan. Jammer dat het ons niet gegeven is.

Inspiratie bestaat niet. Er bestaat niks en er komt niks. Je kan zoeken wat je wil, maar dat verandert niets. Mijn bovenkamer is en blijft een holle ruimte met muren van beton. Er is geen innerlijke stem, nooit geweest ook. Ik ben een leeg mens. Er is niets te vinden, alleen maar een echo. Er zijn geen meubels, geen kasten, geen lades. Niets waar iets in kan zitten. Er is geen vloerbedekking, dus er zit geen briefje onder verstopt. De muren zijn kaal, dus er staat geen boodschap op de achterkant van het behang. Geen sporen van bewoning. Ik ben alleen en dat blijft zo.

Waar moet ik die inspiratie vandaan halen? Nou? Zeg jij het maar, ik weet het niet. Ik ben zo radeloos dat ik mijn hoofd tegen de muur wil slaan. Bonk het naar buiten. Als ik dat doe zie ik bliksem. Ik weet dat, ik heb het vaker gedaan. Ik dacht, misschien is dat een bericht, voor mij, als ik het maar ontcijferen kan.

Dat kan niet, dat weet ik heus wel. Voor je het ziet is het alweer verdwenen. Net als de gedachtes die hier af en toe voorbijschieten. Tenminste, ik denk dat het gedachtes zijn, want ik kan ze niet horen of zien. Zoef en het is weer weg. Er was iets. Misschien. Ik weet het niet. Het is in ieder geval weer voorbij. Misschien was het iets.

De echo, dat is het enige dat blijft. Mijn gestommel dat weerkaatst tegen de kale muren. Het is een trage echo. Het werkt zo: ik zet een stap. Ik zet mijn voet goed hard op de vloer, zodat je het duidelijk kunt horen. Dan wacht ik een paar tellen en dan komt het geluid terug, helemaal vervormd. Je herkent het bijna niet. Een echo dus, maar dan een hele langzame. Net alsof het hier heel groot is, maar dat is het helemaal niet. En als ik zo nog een paar keer stamp, dan lijkt het net alsof er ergens in die hele grote ruimte iemand anders rondloopt. En soms, heel soms, als ik het durf, dan roep ik om hulp. Heel hard. Help mij! roep ik dan. Een paar tellen later komt het terug. Dan lijkt het net alsof er iemand anders is die mij roept. Ik versta hem niet, ik begrijp niets van wat hij zegt. Maar dat geeft niet. Er is tenminste iemand die tegen me praat.

Ik doe altijd alsof ik hem wel versta. Alsof die vreemdeling echt iets tegen me te zeggen heeft. Wat hij me vertelt, schrijf ik op. Blind. Zonder dat ik naar het papier kijk. En dan zucht ik diep. De deur van het zijkamertje kan open. Het is weer gedaan.