'Ik praatte met Boban, die in de mijnstad Bor woont. Zijn opa was mijnwerker, zijn vader was mijnwerker, hij is mijnwerker en hij hoopt dat z’n zoon het ook wordt. Maar er is wel veel veranderd.
'Vroeger, in de communistische tijd, zat er een heel sociaal leven aan vast, met veel feest en kameraadschap. Dat is al lang weg. En sinds kort hebben de Chinezen de mijnbouw in Bor overgenomen. Wat hij daarvan vindt, daarover was Boban erg voorzichtig. Ik werk in de mijn, zei hij, dus ik moet op mijn woorden letten. Hij noemde de Chinezen nette, hardwerkende mensen. Verder wilde hij er niet zo veel over kwijt.
'Ik denk wel dat het voor hem een zegen is, want waarschijnlijk hebben Chinese investeringen zijn baan gered. Maar het was duidelijk dat hij het er ook wel moeilijk mee had.
'Bobans zoon zag een leven als mijnwerker niet zitten, die wil profbasketballer worden, of anders sportarts. Die zag nog een uitweg. Hij maakt zich zorgen over de gezondheid van z’n vader, die vaak met zware hoofdpijn thuiskomt en veel medicijnen gebruikt.
'Die zorgzaamheid van de zoon voor zijn vader vond ik mooi om te zien. En van de vader voor z’n zoon. Want ik proefde ook een bepaald plichtsbesef in de manier waarop hij zijn werk aanprees. Hij heeft geen keus, hij moet dit doen om voor z’n gezin te zorgen.'