Na jaren geld pompen in olie en ontbossing, willen steeds meer financiële spelers investeren in duurzaamheid. Maar wat is dat precies? 'Greenwashing' ligt op de loer, door bedrijven die zich groener voordoen dan ze zijn. De EU ziet een oplossing.

Of je het nou leuk vindt of niet, de financiële wereld speelt een cruciale rol in het vormgeven van de toekomst. Banken en pensioenfondsen jagen miljarden de wereld over, om die bedrijven te financieren die hen het grootste rendement kunnen opleveren. Zij bepalen wie valt of staat, en beleggers plukken er de vruchten van.

Dat de wiskundige formules van de geldmarkt optimaal fiscaal rendement opleveren, blijkt geen garantie voor een rooskleurige toekomst. Integendeel: groeiende ongelijkheid, kinderarbeid, klimaatverandering en een pandemie zijn de uitkomsten van decennialang optelsommen maken zonder te letten op de context van die cijfers. Steeds meer beleggers, overheden en banken zeggen daarom: waar ons geld precies terecht komt, doet ertoe. 

Notoire valsspelers

Dus hebben de bedrijven waarin fondsen kunnen investeren baat bij een ‘duurzaam’ label. Ook de oliebedrijven voelen nattigheid, en zetten alles op alles om een graantje mee te pikken van de duurzame investeringen. En dat is een probleem.

Met een beetje creatief PR-werk kan elk bedrijf zichzelf profileren als duurzaam. Door het niet te hebben over je grote vervuilende praktijken, maar wel kleine duurzame projecten op de voorgrond te plaatsen kunnen bedrijven duurzame investeerders misleiden om het geld van klimaatgezinde beleggers te steken in iets wat groen lijkt, maar dat helemaal niet is. 

Greenwashing, heet dat. Een notoire valsspeler is Shell. Het oliebedrijf ambieert om tegen 2050 CO2-neutraal te zijn, en onderbouwt het uitgebreid met allerlei thema’s op de website. Hele afdelingen benadrukken de groene en sociale weg die ze inslaan. In werkelijkheid kon Shell in een aandeelhoudersvergadering vorig jaar niet garanderen dat de CO2-uitstoot in 2030 lager zou zijn dan het nu is. Hun duurzaamheidsbudget is grotendeels bestemd voor CO2-compensatie, afvang en marketing. 

Die verwarring rondom duurzaamheid roept de vraag op: wanneer ben je groen, en wie bepaalt dat? 

'Met een beetje creatief PR-werk kan elk bedrijf zichzelf profileren als duurzaam'

Hoe duurzaamheid vooral heel duur werd

Om toch te beantwoorden aan de druk van sommige aandeelhouders om te verduurzamen, zijn olie- en gasbedrijven massaal de rechten voor duurzame projecten gaan opkopen. BP bood onlangs een miljard voor de lease op een windmolenpark bij de kust van Groot-Brittannië, twee keer zoveel als zijn concurrenten. Een veel te hoog bedrag, volgens experts.

Door dit soort investeringen gaan de aandelen in hernieuwbare energiebedrijven met een raketsnelheid de lucht in, tot een prijshoogte die niet proportioneel is met de daadwerkelijke waarde van zo’n aandeel. Oftewel, een bubbel: de zonnepanelen en windturbines worden duurder, maar het worden er niet meer. Terwijl olie- en gasbedrijven, pronkend met hun groene projecten, hogerop de duurzaamheids-lijstjes kruipen.

Loze beloftes zijn goedkoper

Tijdens de New York Stock Exchange in 2006 riep Kofi Annan de grootste investeerders ter wereld op om de Principles for Responsible Investment te ondertekenen. Investeerders moesten voorbij de opbrengsten van een bedrijf kijken, en ook de duurzaamheid en maatschappelijke impact analyseren. In een rapport getiteld ‘Who Cares Wins’ waren deze criteria het jaar ervoor geschaard onder de noemer ESG: Environmental, Social & Governance. Zo wilde Annan ook de financiële wereld betrekken bij de duurzame ontwikkelingsdoelen van de VN. Bovendien, zei hij, haal je op de lange termijn meer rendement uit een duurzame economie.

Tegen 2018 werd een kwart van alle investeringen gedaan met inachtneming van ESG-factoren. Nog steeds wordt de top 10 grootste bedrijven aangevoerd door oliemagnaten zoals Chevron, BP, Shell en ExxonMobil, die met zijn vieren al een halve eeuw goed zijn voor tien procent van de jaarlijkse wereldwijde CO2-uitstoot. Toch willen steeds meer beleggers dat hun geld in goede, groene handen terecht komt. Deloitte schat dat tegen 2025 de helft van alle investeringen in lijn zullen zijn met het oog op ESG.

Maar hoewel het ESG-stempel wijd in de omloop is, biedt het geen universele standaard voor wat duurzaam of sociaal is. Het is namelijk geen ‘Beter Leven’-keurmerk of energielabel toegekend na een externe controle, maar slechts een verzamelnaam voor zaken waar een investeerder rekening mee kan houden, of niet. 

In de race om het geld van welwillende beleggers hebben fondsen en bedrijven de term ESG uitgehold tot een betekenisloos pleisterwerk. Lars Erik Mangset van het Wereldnatuurfonds vatte het voorzichtig samen: ‘ESG-data bevatten wel de ambities en richtlijnen voor een bedrijf, maar het ontbreekt vaak aan het directe effect van de productie, service, en producten van een bedrijf op de natuur, samenleving en mensen. Zo kan een oliebedrijf een betere ESG-rating hebben dan een ontwikkelaar van zonne-energie.’ Als ze hun bedrijfsmodel omgooien lopen olie- en gasleveranciers zoveel winsten mis, dat loze beloftes goedkoper zijn dan effectieve verduurzaming.

Het Groene Boekje van de EU

De Europese Unie ziet een oplossing: de EU Taxonomy for Sustainable Activities. Voortvloeiend uit de European Green Deal wil de EU een gedeelde maatstaf van duurzaamheid opstellen waarlangs je elk bedrijf kunt beoordelen.

‘Het is een soort woordenboek,’ legt Simone Schalkwijk van consultancyfirma EY uit. Ze heeft zich wekenlang over de taxonomie moeten buigen. ‘Het beschrijft voor iedere sector welke economische activiteiten wel duurzaam zijn en welke niet, en geeft zo criteria voor wanneer je mag zeggen dat je duurzaam bent.’

Dat is als je activiteit bijdraagt een van de zes klimaatdoelen. Dat zijn: het indammen van en aanpassen aan klimaatverandering; duurzaam watergebruik; de transitie naar een circulaire economie; het voorkomen en controleren van milieuvervuiling en het beschermen en herstellen van biodiversiteit en ecosystemen. Ook mogen je prestaties binnen een doel niet ten koste gaan van de andere doelen.

Stel je bent als bedrijf heel goed in het aanpassen aan klimaatverandering, dan mag je geen schade aanrichten aan biodiversiteit. Daarnaast moet je voldoen aan minimale richtlijnen die reeds bestaan, zoals OESO-richtlijnen en ISO-certificeringen. ‘Het mooie is dat de taxonomie een wetenschappelijke grondslag heeft. Dat maakt het toetsbaarder, tastbaarder, en onafhankelijk van wat een sector vindt dat duurzaam is,’ aldus Schalkwijk. 

De bedoeling is dat bedrijven en fondsen zich voortaan verantwoorden op basis van deze gedetailleerde taxonomie, in plaats van hun eigen voorwaarden. ‘Het wordt voor financiële instellingen, zoals pensioenfondsen en vermogensbeheerders, belangrijk om aandelen te kopen die voldoen aan deze taxonomie. Als die officiële screeningscriteria er eenmaal zijn, kom je als bedrijf in een gunstiger investeringsklimaat terecht als je er daadwerkelijk aan voldoet.’

Zo werkt het

Een voorbeeld: het neerzetten van nieuwe gebouwen. Volgens de taxonomie is deze activiteit duurzaam wanneer het gebouw meer dan negentig procent van zijn gebruikte stroom zelf opwekt en bewaart, bijvoorbeeld met zonnepanelen en een isolatiesysteem waarbij zo min mogelijk energie verloren gaat. 

Tachtig procent van het bouwafval moet worden kunnen hergebruikt. Ook moet zo’n gebouw zuinig zijn met water, mag het niet op beschermd natuurgebied worden gebouwd (tenzij het een bezoekerscentrum of museum is), mogen er geen gifstoffen vrijkomen bij het bouwen, moet het resistent zijn tegen overstromingen en mag het niet gemaakt zijn van hout uit bossen die op een niet-duurzame manier worden beheerd.

Een activiteit die te maken heeft met het produceren, vervoeren of opslaan van fossiele brandstof kan volgens de taxonomie onder geen beding als duurzaam worden bestempeld. Dus als je een CO2-neutraal huis bouwt die aan alle bovenstaande eisen voldoet, maar je slaat er olie in op, dan geldt je hele project als vervuilend, en is het geen duurzame investering.

Een goed plan?

Dat klinkt mooi, toch blijven er twijfels. Is het niet de zoveelste poging om investeringen in duurzame banen te leiden met weer een andere set criteria en afkortingen? Bovendien betreft de taxonomie enkel definities en richtlijnen waarover bedrijven kwantitatief moeten rapporteren, zonder eraan te hoeven voldoen. Daarnaast is het nog niet verplicht om die informatie vervolgens te laten controleren. 

Toch gaat dit volgens Simone’s collega Erik Thijs Wederhoven wel degelijk impact hebben. ‘Nu kan in feite iedereen zeggen dat ze groen zijn. Met de taxonomie kun je het wel gewoon roepen, maar financierders gaan toch kijken of je voldoet aan de criteria of niet. Duurzaamheid wordt meetbaar, en bedrijven transparanter. Dat maakt ook ons werk als consultants een stuk makkelijker.’

Dat bedrijven er ook daadwerkelijk aandacht aan besteden merken Simone en Erik wel. ‘We krijgen nu al veel vragen van bedrijven. Niet alleen over of ze aan de taxonomy-criteria voldoen, maar ook hoe ze duurzamer kunnen worden als ze er nog niet aan voldoen. Bijvoorbeeld uit de mijnbouw, de visserij of de energiesector.’

Dit vinden beleggingsexperts

Rob Bauer, hoogleraar institutioneel beleggen aan de Universiteit van Maastricht, vindt het goed dat bedrijven onder druk worden gezet om te vertellen wat ze doen. Ook Willem Schramade, voormalig fondsmanager en auteur van het boek 'Duurzaam kapitalisme', ziet de taxonomie als een goede prikkel, al vindt hij het wel jammer dat de duurzaamheidstransitie nog door modellen wordt gestuurd, in plaats van gezond verstand.

'Als je de halve dag in roze kleren moet rondlopen, kun je ze maar beter de hele dag aanhouden’

Van EU taxonomie naar wereldwijde taxonomie

En dit zal niet alleen binnen Europa gelden, verwacht Erik. ‘We krijgen ook vragen over de taxonomy van Japanse bedrijven die in Europa zakendoen. Die willen weten: als we in Europa zakendoen, waar moeten we aan voldoen? Europa is zo’n ontzettend belangrijke markt wereldwijd dat grote internationale ondernemingen zullen denken: als we toch in Europa aan deze regels moeten voldoen, kunnen we maar beter over de hele wereld hieraan voldoen. Dat scheelt weer papierwerk. Zie het zo: als je de halve dag in roze kleren moet rondlopen, kun je ze maar beter de hele dag aanhouden.’

Dit is nog maar het begin, meent Erik. Wat nu nog een richtlijn is, is over tien jaar misschien een quotum. ‘Het zou het einde kunnen zijn van bepaalde sectoren. Het zal sowieso het einde zijn van bepaalde economische activiteiten. Want er zijn bepaalde activiteiten waarvan de taxonomy zo duidelijk maakt dat ze vervuilend zijn, dat daar wel heel erg druk op komt. Als je nu al weet dat in de toekomst tachtig procent daarvan wordt niet meer getolereerd wordt, is dat misschien reden om ermee te stoppen en iets duurzamers te gaan doen.’