Niet veel mensen zullen het weten, maar in 2007 moet het Europees Museum zijn deuren openen. Het plan ontstond al in 1997. De initiators zijn twee gerenommeerde Belgische politici, beide inmiddels tot Minister van Staat benoemd: de Waalse Antoinette Spaak, ooit Europarlementariër voor het FDF (Front Democratique des Francophones) en de Vlaming Karel van Miert, voormalig vice-president van de Europese Commissie namens de Socialistische Partij.


Maar het project vordert traag en moeizaam. Of dat aan de traditionele lastige bestuurbaarheid van België ligt, of aan Euroscepsis, is onduidelijk. In elk geval is het in de financiering niet een Europees project geworden, maar een coproductie van het Brusselse Gewest, de Belgische Federale Regering en een lange rij sponsors en private financiers. Het Europa Museum zal worden gevestigd op een steenworp afstand van het huidige Europarlement in Brussel, zoveel is wél duidelijk, want de bouw is inmiddels begonnen.

Wat moeten we ons voorstellen bij een Europa Museum? Heeft Afrika soms op haar eigen continent een Afrika Museum? Amerika een Amerika Museum? Is er 30 miljoen euro (het budget voor de ontwikkeling) nodig om Europeanen op een centrale plek de geschiedenis van hun beschaving te tonen? Ja, aldus het team dat werkt aan de totstandkoming. Uit de ‘work in progress’- brochure:
‘Alles wijst er op dat het huidige stadium van Europese eenmaking vereist dat we allemaal leren om onze nationale mentaliteit ondergeschikt te maken aan een Europese mentaliteit, die op een hoger niveau ligt. Deze nieuwe benaderingswijze is niet alleen van toepassing op de economie en het ondernemingsrecht, waar zij al aanwezig is, maar ook op de cultuur en de politiek; anders is iedere vooruitgang onmogelijk. We moeten, met andere woorden, allemaal leren dat Europa een eenheid is met meerdere dimensies, met een eigen karakter, en dat dit niet te herleiden is tot de som van de naties waaruit ze is samengesteld’.

Het Europa Museum leert ons dus Europa in zijn eigenheid kennen, en het wil zich ook onderscheiden van Europees georiënteerde musea in andere steden (o.a. het Museum Europaïscher Kulturen in Berlijn en het Musée des civilisations de l’Europe in Marseille). Daarom heeft het Museum zich voorgenomen om Europa op de menselijke maat te presenteren (wie binnenkomt, maakt kennis met 25 Europeanen van zeer divers pluimage) en nader uit te werken aan de hand van wisselende exposities: zo staan tijdelijke tentoonstellingen als ‘Europa is een vrouw’ en ‘Europa in de ogen van anderen’ op de rol.
Maar waar het Museum van Europa zich het meest in onderscheidt is haar perspectief. Focus van de vaste expositie is namelijk de eenwording zelf. Wetenschappelijk directeur Krzysztof Pomian, een Poolse emigrant in Parijs, heeft de Europese integratie als leidraad genomen om naar de Europese geschiedenis te kijken. Leerzaam, te weten dat de EU in feite níet het eerste project is van Europese eenwording. Pomian onderscheidt drie tijdperken waarin zich in Europa centripetale krachten manifesteerden: Unificatie in het geloof (1000-1500), eenheid door Verlichting (1700-1900) en de Europese Unie (vanaf 1989).
Logisch maar evenzeer saillant is dat de tussenliggende periodes juist gekenmerkt werden door oorlogen. De periode 1500-1700 is grofweg te vangen onder de term ‘Godsdienstoorlogen’ en de periode 1900-1989 zou aangeduid kunnen worden als ‘tijdperk van de ideologische oorlogen’. Dus op eenheid in geloof volgden godsdienstoorlogen en de wens tot unificatie door Verlichting mondde uit in twee Wereldoorlogen over ideologie. Het suggereert bijna dat de huidige eenwording onder de euro gevolgd zal worden door ‘muntoorlogen’ of andere economische twisten. Maar wie zei ook weer dat de geschiedenis zich nooit helemaal precies hetzelfde herhaalt? Dat is in Europa’s eigen ‘Huis der Historie’ vast niet anders.