“Er is aannemelijk bewijs om te geloven dat de beslissing om oud-premier Rafik Hariri te vermoorden niet zonder de goedkeuring van hooggeplaatste Syrische veiligheidsofficieren genomen kan zijn, en zonder de medewerking van hun wederhelften in de Libanese veiligheidsdiensten, niet verder georganiseerd.” (Rapport Verenigde Naties, 21 oktober 2005)

Het gonst in Libanon, de week waarin de deadline van VN-resolutie 1595 afloopt en de Duitse openbaar aanklager Detlev Mehlis de resultaten van zijn onderzoek bekend maakt. In de aanloop naar vrijdag 21 oktober 2005 worden Libanese troepen gestationeerd in Beiroet, wapenvergunningen uitgesteld en buurtwachtgroepen opgezet om mogelijke bomaanslagen voor te zijn. Angst voor Syrische vergelding en terugkeer van Syrische veiligheids- en informatiebureaus is wijdverbreid. De Syrische minister Kanaan, die door Mehlis verhoord was, pleegde zelfmoord aan de vooravond van het verschijnen van het rapport.

“Wij zijn honderd procent onschuldig,” zei de Syrische president Bashar Assad vorige week in een zeldzaam interview met CNN. Maar daar sprak hij voor zijn beurt. Afgelopen donderdagnacht presenteerde Mehlis zijn rapport aan Kofi Annan, en wat het Libanese volk al ruim acht maanden vermoedde, bleek bewaarheid: Syrië is wel degelijk betrokken bij de moord op oud-premier en oppositieleider Rafik Hariri. En dat geldt waarschijnlijk ook voor de Libanese president, Emile Lahoud.

Even recapituleren. Op 14 februari 2005, om even voor één ’s-middags, ontplofte in het centrum van Beiroet een bom van ruim duizend kilo. Doelwit was het juist passerende konvooi van oud-premier Hariri, die de aanslag niet overleefde.
Het onderzoek van Libanese veiligheidsdiensten naar de aanslag was zwaar ondermaats. De bomkrater werd niet afdoende afgesloten en niet beschermd tegen regenwater, twee weken na de aanslag werd nog een slachtoffer geborgen - en een medewerker van de veiligheidsdiensten had zelf stukjes vrachtauto in de krater geplaatst om ze vervolgens te fotograferen als bewijsmateriaal.
De Verenigde Naties stuurden een ‘fact-finding mission’ naar Beiroet voor een eerste onderzoek. Die constateerde nalatigheid en bedrog alom. De resultaten van de missie waren zó onrustbarend, dat de VN unaniem voor resolutie 1595 stemden, en Detlev Mehlis met een internationaal team naar Libanon stuurden voor een tweede onderzoek, dat vier maanden zou duren. Waarvan, deze week dus, akte.

De voorgeschiedenis
Het Mehlis-rapport en de beschuldigingen aan het adres van Syrië zijn belangrijk, omdat de moord op Hariri een omwenteling teweegbracht in het Libanese politieke bestel.
Rafik Hariri was van 2000 tot 2004 premier van Libanon. Aan het begin van zijn regeerperiode trok Israël haar troepen uit het land terug. Hoewel Syrië dat volgens afspraak ook zou moeten doen, bleef diens militaire aanwezigheid onverminderd sterk. Dankzij die aanwezigheid voerde Syrië al decennialang de regie over haar buurland. Het klimaat was er in Libanon niet naar openlijk protest te uiten tegen deze situatie; aanslagen op vooraanstaande Libanezen door Syrische geheimagenten waren gemeengoed. Maar met het einde van de Israëlische occupatie stopte het stilzwijgen.
Ook premier Hariri pleitte voor een onafhankelijk Libanon. In president Lahoud, bondgenoot van Syrië en door Assad zelfs zijn “persoonlijke vertegenwoordiger” in Libanon genoemd, vond hij zijn grootste politiek tegenstander. Lahoud’s tegenwerking maakte Hariri het functioneren vrijwel onmogelijk.
Toen in augustus 2004 een grondwetswijziging werd voorgesteld om Lahoud’s ambtstermijn met drie jaar te verlengen, vloog Hariri naar Damascus om Assad op andere gedachten te brengen. Die maakte hem echter weinig omfloerst duidelijk dat als Hariri in leven wilde blijven, hij beter vóór de wijziging kon stemmen. Dat deed Hariri – maar een maand later trad hij af als premier en voegde zich bij de oppositie.
De ontwikkeling van die oppositie nam vanaf dan een enorme vlucht. Voorheen was zij langs sektarische lijnen verdeeld geweest, maar met de komst van Hariri en zijn aanhangers verenigden de Druzen, Christenen en Soennieten zich tot één beweging. Begin 2005 koerste die beweging vol goede moed af op de parlementsverkiezingen. Hun voornaamste eis: een eind aan de politieke en militaire bemoeienis van Syrië. Hun leider: Rafik Hariri.
Hoewel Hariri door vriend en vijand gezien werd als een van Libanons belangrijkste politieke personen, nam zijn beveiliging door overheidsdiensten navenant af – op het eind was hij grotendeels van privé-lijfwachten afhankelijk.

Na de moord
Die bescherming bleek niet afdoende, toen Hariri op 14 februari om het leven kwam. Zijn dood stond aan het begin van revolutionaire ontwikkelingen. In de weken die volgden gingen Libanezen massaal de straat op om te protesteren tegen de moord én tegen Syrië; het pro-Syrische kabinet trad af en Syrië beloofde terugtrekking van haar troepen. Een belofte die ze, met het vertrek van de laatste soldaten op 26 april 2005, ook daadwerkelijk inloste.
De vijfendertigjarige Saad Hariri nam van zijn vader de rol van oppositieleider over en voerde fervent campagne in de aanloop naar de verkiezingen. Die verkiezingen won hij ook - zijn alliantie heeft momenteel een meerderheid in het kabinet.

De Commissie Mehlis
Volgens het Mehlis-rapport vereiste de aanslag op Hariri’s leven maanden van voorbereiding en overleg in de hoogste politieke regionen van zowel Libanon als Syrië. Vier leiders van de Libanese veiligheidsdiensten zijn al opgepakt, en zelfs de persoonlijke betrokkenheid van president Lahoud wordt vermoed. Vlak voor de aanslag ontving hij namelijk een telefoontje van één van de verdachten.
Naast Assad’s broer Maher worden ook het hoofd van de Libanese Informatiedienst, de voormalig leider van de Syrische Informatiedienst, en een “persoonlijke vriend” van de Syrische president ervan beschuldigd de aanslag mede te hebben beraamd.

Detlev Mehlis heeft geadviseerd het onderzoek te verlengen, omdat veel nog onduidelijk is – ook omdat de Syrische autoriteiten inhoudelijk nauwelijks hebben meegewerkt. Het onderzoek wordt nu tot vijftien december voortgezet – en intussen is het afwachten hoe internationaal én nationaal, in zowel Libanon als Syrië, op de resultaten gereageerd zal worden.