Het nieuwste boek van Le Carré speelt zich af in Congo. Volgens de schrijver ‘het ultieme postkoloniale land’ in Afrika. “Het is rijker in mineralen dan ieder ander Afrikaans land en heeft de afgelopen tien jaar de meeste oorlogen gekend. Congo is de metafoor voor Westerse exploitatie zonder verantwoordelijkheid.”

'Congo is de metafoor voor Westerse exploitatie zonder verantwoordelijkheid.'

Waar zijn boek ‘De toegewijde tuinier’ zich afspeelde in het Afrikaanse Kenia, staat in Le Carrées nieuwste boek ‘De Luistervink’ de Democratische Republiek Congo centraal. Hoofdpersoon Bruno Salvador werkt als tolk voor een door de overheid gefinancierde afluistercentrale waarbij hij gesprekken moet vertalen zonder te letten op hun herkomst en wat er daarna mee gebeurt. Op een gegeven moment krijgt hij de opdracht als ‘luistervink’ een conferentie van een groep Congolese warlords en Westerse financiers bij te wonen. Hun doel: de exploitatie van Oost-Congo’s minerale rijkdom: koper, goud, diamanten en olie.

Congo is een ‘geologisch schandaal,’ in die zin dat het bijna alle natuurlijke rijkdommen van de wereld bevat in industrieel winbare hoeveelheden. Bijna nergens ter wereld is op en onder de grond zoveel rijkdom te vinden. In de oostelijke provincies Noord- en Zuid Kivu en in het Ituri-gebied worden diamant, goud en coltan gewonnen. Coltan is een belangrijke grondstof voor mobiele telefoons en laptops. Ook worden er koffie en tropisch hout gewonnen. Bij het Albertmeer, dat grenst aan Uganda, wordt naar olie gezocht.

Door de rijkdom aan grondstoffen is Congo bij uitstek een land dat, zoals Le Carré het stelt, wordt beheerst door ‘buitenlandse investeerders die de wereld naar hun hand willen zetten.’ Chinezen, Indiërs, Zuid-Afrikanen en Belgen investeren inderdaad massaal in het grondstofrijke Congo. Vooral de provincie Katanga in het zuidoosten van het land, waar de kobalt, zink – en kopermijnen zich bevinden, is een bolwerk van economische exploitatie.

De grote hoeveelheden grondstoffen zijn inzet van veel bloedige conflicten. Als Laurent-Desiré Kabila in 1997 de macht overneemt van dictator Mobutu Sese Seko – wordt hij daarbij militair gesteund door buurlanden Oeganda en Rwanda, die belang hebben bij de grondstoffen van de nieuwe republiek. Op het moment dat democratie onder Kabila echter uitblijft, keren Rwanda en Oeganda zich tegen de nieuwe president en veroveren een groot deel van Noord en Oost-Congo. In ruil voor grote mijnconcessies weet Kabila de steun te krijgen van Namibie, Angola en Zimbabwe. In 1999 wordt in Lussaka een vredesovereenkomst bereikt die echter nauwelijks wordt nageleefd. Als Kabila wordt vermoord, neemt zijn zoon Joseph het presidentschap over. Die weet in 2003 een fragiele vrede te bereiken.

Dit jaar vonden er in Congo voor het eerst sinds 45 jaar democratische verkiezingen plaats. In juni vond de eerste verkiezingsronde plaats en in oktober volgt de tweede ronde. Le Carré heeft weinig vertrouwen in deze verkiezingen, die volgens hem ‘door het Westen zijn opgedrongen.’ “Als een politiemacht, onderwijs enzovoort ontbreken, dan zijn verkiezingen een illusie.” Met een nieuwe ‘democratische’ regering op komst worden in de mijngebieden van Congo in ieder geval nu al contracten van vele miljoenen dollars gesloten.