De nieuwe economie is sociaal

Voortbordurend op hun afleveringen ‘Power to the People’ en ‘Gaten in de markt’ verkennen twee researchers van VPRO’s Tegenlicht de nieuwe ontwikkelingen in economie en samenleving. Het oude economische systeem is immers failliet. ‘Eigenlijk bestaan kapitalisme en socialisme helemaal niet meer. Je neemt het beste van beide en elimineert de centrale macht van de markt.’

Dit artikel verscheen eerder in de zevende editie van Nieuwe Liefde Magazine op 28 februari 2013. Het artikel telt 1886 woorden.

Bijna niets lijkt nog aan de grip van de markt te ontkomen: het treinstation is veranderd in een winkelcentrum waar je je in de handen mag wrijven, als er een wachtruimte is waar je niets hoeft te consumeren, de nieuwjaarsduik en schaatsen zijn geclaimd door Unox en in de nieuwste James Bond verruilt de held zijn karakteristieke ‘shaken, not stirred’ wodka-martini geregeld voor een pijpje Heineken. Het zijn maar enkele voorbeelden van de plekken waar de markt in het leven van alledag is doorgedrongen. Wat een markteconomie was, is een marktsamenleving geworden, vat de Amerikaanse politiek filosoof Michael Sandel dat proces samen. 

Ook veel van onze publieke goederen zijn de laatste dertig jaar vermarkt, verzelfstandigd of geprivatiseerd. Na de val van de Muur leek het kapitalisme de definitieve overwinnaar in de ideologische tweekamp die decennialang gewoed had. Onder invloed daarvan sloegen ook de sociaaldemocraten de weg van de markt in en braken met hun verleden. Net als Blair en Clinton in Groot-Brittannië en de Verenigde Staten koos ook de PvdA in Nederland voor de Derde Weg. Zo kon het dat in de jaren negentig onder de Paarse kabinetten van Kok wetgeving werd aangenomen om onder andere de post-, telecom-, energie en openbaar vervoermarkt te liberaliseren. In 1998 en 1999 bereikte de beurshausse zijn piek. Op de golven van de internetrevolutie zou er eeuwige economische groei zijn. Maar ruim tien jaar en een krediet-, schulden- en eurocrisis verder is er van die ‘markteuforie’ weinig over. Banken kregen alle ruimte, maar vlogen uit de bocht. De schaal van zakendoen werd steeds groter en daarmee ook de schaal waarop fraude kon plaatsvinden. We zijn bijna gewend geraakt aan berichtgeving over misstanden bij zorginstellingen, woningcorporaties en onderwijskoepels.

Anno 2013 zijn Lehman Brothers, Icesave, Vestia, Amarantis en vastgoedfraude enkele van de meest sprekende dossiers van wat ‘besmetting’ is gaan heten. Bedrijven die ontaardden in geldmachines en diverse bestuurders (ook in publieke sectoren) die zich ontpopten tot bonusjagers. Als een virus hebben schandalen en misleidende producten zich de laatste tien jaar in de markteconomie binnengedrongen. Aandeelhouderswaarde raakte huizenhoog verheven boven klantwaarde, milieuwaarde en sociale waarde.

Kantelpunt

Een paar maanden geleden sprak in De Balie in Amsterdam de Britse ‘rode conservatief’ Phillip Blond. Blond is theoloog, oprichter en directeur van denktank ResPublica en als ‘waardenfluisteraar’ de drijvende kracht achter de zogenaamde Big Society van Ruttes Britse collega David Cameron. Blond heeft ook in Nederland met beleidsmakers gesproken en de echo van de Big Society is een pleidooi voor een ‘groot maatschappelijk middenveld’. Dat is gemakkelijk gezegd natuurlijk, want wat is dan de rol van de overheid? Die moet dat stimuleren, mogelijk maken, en kan soms zelfs coproduceren. Dat wordt in Groot-Brittannië vooralsnog wat voortvarender aangepakt dan hier.

Volgens Blond zagen we de afgelopen decennia het failliet van zowel het collectivisme als het individualisme: links heeft onze culturele waarden uitgekleed en rechts zorgde voor steeds grotere economische ongelijkheid. Ondertussen zie je zowel aan de top als aan de onderkant free riders, mensen of bedrijven die
hun best doen zo min mogelijk bij te dragen aan de maatschappij, maar wel meeprofiteren van alle voorzieningen. Er is een morele leegte ontstaan die we moeten vullen met een geloof in iets dat meer behelst dan onszelf, aldus Blond. We hebben een sociale revolutie nodig. De economie moet weer lokaal worden,
de armen moeten weer wat kapitaal krijgen en de markt moet niet zonder geweten opereren.

We bevinden ons op een kantelpunt, mensen willen wat anders, denkt ook de Vlaamse psychotherapeut Paul Verhaeghe, auteur van het boek Identiteit (2012), waarin hij de effecten van dertig jaar neoliberalisme, vrijemarktwerking en privatisering beschrijft en de relatie tussen de maakbare samenleving en onze
identiteit onderzoekt. Verhaeghe zegt over het winner take allmodel van de vrije markt: ‘Dit ideologisch model knipt eigenlijk de sociale verbanden door en zet ons allemaal als individuutjes naast elkaar. Dat is heel ongezond, het strookt niet met onze sociobiologische aard. Vandaar dat heel veel mensen zich eenzaam voelen, alleen voelen en dat je dat eigenlijk als een heel actueel probleem kan beschouwen.’

Verhaeghe ziet het sterker wordende nationalisme en regionalisme in Europa als een reactie daarop: ‘Dat zijn mensen op zoek naar – foute – nestwarmte. Maar je ziet gelukkig ook kleine lokale gemeenschappen, dat is iets anders dan eng nationalisme, omdat het niet op vijandschap gebaseerd is. Je ziet het aan de
opkomst van de DIY (Do It Yourself, red.)-cultuur, coöperaties, vrijwilligerswerk, auto delen et cetera. Velen beginnen op grond van toevallige factoren, tijd is een belangrijke – zeker sinds steeds meer mensen door de crisis zonder werk zitten. Maar ze ondernemen blijven het doen, omdat ze zich er beter door voelen, door erkenning, doordat ze veel sociale relaties opbouwen.’ 

Burgerinitiatieven

Dat zie je ook in Nederland gebeuren. Sinds de financiële crash van 2008 en de Occupy-beweging zijn mensen zich er meer van bewust dat ze wel degelijk een keuze hebben. Burgers kijken voor hun levensbehoeften niet langer enkel meer naar marktpartijen of overheden. Steeds vaker nemen ze zelf het heft in handen.

Lokale kwesties worden aangepakt vanuit burgerinitiatieven en door coöperaties zonder winstoogmerk. Mensen gaan collectief consumeren (denk aan couchsurfing, kledingruilbeurzen, Groupon) of zelf produceren voor elkaar of voor de markt (denk aan energiecoöperaties maar bijvoorbeeld ook aan het schrijven van Linux software).

Deze sociale ondernemingen zijn vaak ook nog gunstig voor de portemonnee: crowdfunding, zelf voedsel verbouwen, een reparatiecafé opzetten, spullen huren in plaats van kopen, en wat al niet meer? Eenzelfde ‘burgersamenwerking’ is mogelijk voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering voor ZZP’ers, een groep die sinds de kredietcrisis steeds groter wordt en die bij de grote verzekeringsmaatschappijen
niet goed terecht kan. Twintig tot vijftig burgers starten samen een broodfonds door maandelijks een kleine inleg te verzamelen, die kan worden uitgekeerd aan leden van het fonds, mochten zij ziek worden. Aangezien er geen sprake is van overhead of bestuurders-bonussen, zijn deelnemers soms al na zes jaar inleg zonder aanspraak op de spaarpot levenslang verzekerd.

Welmoed de Waard, tuinder, vertelt hoe ze, toen ze een acute hernia kreeg, toch rond kon komen. Alle mensen met wie ze in het broodfonds zit, schonken twee tientjes van hun rekening. De Waard: ‘Het is een club van allemaal mensen die hier heel bewust mee bezig zijn, die het heft in eigen hand willen nemen en die dit met elkaar willen regelen. Daar heb ik alle vertrouwen in en het werkt ook. Als je een grote verzekeringsmaatschappij hebt, is dat anoniem en weet je niet waar je geld heen gaat of wie het krijgt. Je kent die mensen niet. Dan heb je veel minder overzicht van wat er eigenlijk gebeurt, of hoeveel winst de directeur in z’n eigen zak steekt. En dan moet er ook veel geld naar controle bijvoorbeeld. Het is allemaal onoverzichtelijker.’

In Utrecht hebben ze al langer ervaring met het zelf oppakken van publieke (zorg)taken. Daar bestaan sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw, de tijd van
de kraakbeweging, zogenaamde ‘ouderparticipatiecrèches’ (OPC’s). Ouders runnen in een coöperatieve vorm zelf een kinderdagverblijf. Afhankelijk van het aantal ouders neem je een of meer dagdelen per week de kinderopvang op je. Het kost daardoor veel minder dan de reguliere kinderopvang. En alle ouders zijn mede-eigenaar.

We gingen kijken bij De Oase in Utrecht, een OPC die nog maar kortgeleden is opgericht. Wiesje Monster, een van de initiatiefnemers, had haar oudste kind op een van de bestaande crèches, maar wilde toen de jongste opgevangen moest worden, zelf een nieuwe crèche beginnen. Niet in de wijk Wittevrouwen deze keer, maar in Kanaleneiland, een Vogelaarwijk. Kan iedereen met kleine kinderen die kinderopvang nodig heeft, bij de OPC aankloppen? Je moet bereid zijn om zelf een of meer dagdelen ‘draaiouder’ te zijn, vertelt Monster.

Meestal zijn er per gezin twee partners die kunnen draaien. Nieuwe ouders moeten eerst een tijd proefdraaien, en samenwerken met verschillende andere ouders. Dan zien zijzelf en wij of ze geschikt zijn. En ze moeten een EHBO-diploma halen. Monster: ‘Iedereen is heel betrokken, je hebt altijd een gesprek over hoe het ging met je kind bij het halen en brengen en, als je zelf werkt, bij de overdracht. Dat is bij de reguliere opvang meestal wel anders. Het is fijn om advies uit te wisselen met ervaren ouders. En ik vind het leuk, een halve dag met die kids.’ 

Sociale duurzaamheid

Het zou niet juist zijn om te constateren dat het volstrekt nieuw is om bij elkaar te gaan zitten en het zelf te gaan doen, zoals het voorbeeld van de ouderparticipatiecrèche. Zowel krakers als milieuactivisten tonen ons al sinds de jaren zestig hoe het ook anders kan. Het zijn vaak de grondleggers van latere bewegingen als de anders-globalisten, of de vanuit Engeland ontstane transition towns, die willen leven zonder fossiele brandstoffen en voedsel-van-ver. Dat er schatplichtigheid bestaat aan oudere initiatieven, erkent ook iemand als Marjan Minnesma, oprichter van actie-organisatie Urgenda, al twee achtereenvolgende jaren de nummer een van de duurzame top-100 van dagblad Trouw. Minnesma: ‘Uiteraard bouwen wij voort op het werk van milieuactivisten en transition towns. Zij hebben als het ware duurzaamheid 1.0 gevestigd. Voor de huidige tijd spreek ik liever van “sociale duurzaamheid”. Tegenwoordig doen we het samen, niet in de marge.’

Het grote verschil met vroeger is dat in sommige technologieën – zonnepanelen, wind-op-land en ‘gedeelde’ elektrische mobiliteit (Car2Go) – het punt bereikt begint te worden waarop het ook financieel voordelig is om de duurzame oplossing te kiezen. Dat scheelt in het maandbudget, dat door de crisis onder druk staat. Daarmee zal nu ook de ‘gemiddelde’ middenklasser, veelal toch niet bepaald een Occupy-sympathisant of potentieel lid van een transition town, bijvoorbeeld de aanschaf van zonnepanelen toch tenminste gaan overwegen. En daarmee krijgt de transitie steeds meer kritische massa. 

Delend ondernemen

Een van de eersten die het kapitalisme zich na de millenniumwisseling in weer een nieuwe richting zag ontwikkelen, was de Amerikaanse econoom Jeremy Rifkin. Hij schetste op visionaire wijze een toekomst die leentjebuur speelt bij de begintijd van internet. Net zoals daar niet de grote mainframes, maar juist de kleine personal computer de toekomst bleek te hebben, is er op het vlak van energie ook een nieuwe verhouding ontstaan tussen het individu en het netwerk. Steeds vaker ‘oogsten’ burgers zonnestroom op hun eigen dak of doen ze dat samen: met hun Vereniging van Eigenaren, hun straat of hun buren. Zo worden ze sociaal ondernemer.

Dat lijkt een vreemde samentrekking, maar Rifkin illustreert het als volgt: ‘Hoe je sociaal kunt zijn en tegelijkertijd ondernemer? Ondernemers zijn autonome individuen die vooral hun eigen belang nastreven. Wie onderneemt, gaat de concurrentiestrijd aan: caveat emptor. Maar de jonge generatie van nu déélt nou juist alles. Ze delen hun auto’s, de parkeerruimte, hun slaapbanken, en zelfs designerkleding. Sociaal én ondernemend zijn, gaat tegenwoordig heel goed samen. Dat verandert de manier van denken. Dit is daadwerkelijk de macht aan het volk. Het betekent de democratisering van energie en informatie, en
zelfs van de economie. Het vlakt het bestaande kapitalisme af en wat ontstaat, zou je “distributief kapitalisme” kunnen noemen. Eigenlijk bestaan kapitalisme en socialisme helemaal niet meer. Want distributief kapitalisme neemt het beste van beide systemen, maar elimineert de centrale macht van de markt. Het
combineert het risicodragende, het creatieve en ondernemen.