weet je nog van paul

De man vraagt of ze goed geslapen heeft.

Niet zo goed, zegt de vrouw. Ik lag lang wakker.

De man zegt dat hij ook lang wakker lag. De vrouw zegt dat ze daar niets van heeft gemerkt.

Ze stappen uit bed. In de keuken doet de vrouw melk en havermout in een pannetje. Haar man zit aan de keukentafel en kijkt op zijn telefoon. Ik maak altijd maar de pap, denkt de vrouw. En ze zegt: Waarom maak ik altijd de pap? De man legt zijn telefoon weg, schraapt zijn keel en loopt naar het espresso-apparaat.

Omdat ik altijd de koffie maak, zegt hij. 

De vrouw zit op de wc. In de keuken hoort ze haar man hoesten. Als ze terugkomt zit hij aan de keukentafel met zijn hoofd in zijn handen.

Ik hoest al zo lang, zegt hij. Misschien moet ik eens naar de dokter. Weet je nog van Paul. Die had een hoestje en toen had hij kanker.

Ik hoestte ook een tijdje, zegt de vrouw. Je hebt geen kanker.

De man staat op.

Even afwassen en dan werken, zegt hij.

Wat zucht je veel

Schrijfster Jente Posthuma is een ster in het beschrijven van het menselijke gebrek: ze schreef eerder het tragikomische boek Mensen zonder uitstraling. Speciaal voor Zwelgplek schrijft zij nu een kort verhaal over een stel dat een constante wedstrijd houdt wie het het zwaarst heeft in het leven.

TEKST
Jente Posthuma

SOORTEN ELLENDE
Kutsituaties
Allenig

De vrouw knikt en zegt dat ze ook veel moet doen. In de woonkamer klapt ze haar laptop open en leest haar mail. Haar redacteur vraagt of ze al ideeën heeft voor het omslag van haar nieuwe boek. Het boek is nog niet af, denkt de vrouw. Ik heb geen ideeën. Ze denkt aan het hondje op de cover van het boek van een collega. Een hondje met treurige bruine ogen. Laatst zag de vrouw het boek met het treurige hondje in de boekwinkel liggen. Ze liep een rondje door de winkel maar moest steeds naar het hondje kijken en het hondje keek terug en de vrouw dacht: Je moet mensen nooit zomaar vertrouwen. Haar man vertelde haar een keer over een dag in het park. Hij was klein en zijn vader hielp hem op een hoge muur te klimmen. Spring maar, zei zijn vader toen, ik vang je op. En de jongen – haar man – was bang maar hij sprong. En de vader ving hem niet op. Hij wilde zijn zoon iets leren.

De man gaat tegenover de vrouw aan tafel zitten. Ook hij klapt zijn laptop open. Moet je kijken, zegt hij na een paar minuten. De vrouw staat op en loopt om de tafel heen om naar het laptopscherm van haar man te kunnen kijken. Hij klikt een filmpje aan van iemand in een boot die achtervolgd wordt door een nijlpaard. In de verte duikt het nijlpaard onder water. Even later komt hij briesend uit het water omhoog, zijn enorme kop gevaarlijk dicht bij de boot.

Wat zwemt hij snel, zegt de vrouw.

Nijlpaarden zwemmen niet, zegt de man. Ze rennen onder water.

De vrouw staat achter de man en masseert zijn schouders. De man legt zijn achterhoofd tegen haar buik. Ze kust zijn kruin en gaat dan weer achter haar laptop zitten.

Allebei kijken ze geconcentreerd naar hun scherm. Dan zegt de man: Wat zucht je veel. De vrouw kijkt op en zegt dat ze moe is, dat ze slecht geslapen heeft. De man zegt dat hij ook slecht geslapen heeft. Bij sommige mensen weet je nooit wat ze gaan zeggen, denkt de vrouw. En bij sommige mensen weet je het precies. De man vraagt of ze een broodje wil en staat op en loopt naar de keuken.

Misschien moet ik minder bier drinken, zegt hij als hij weer binnenkomt. Misschien gaat mijn hoest dan over.

Hij zet een broodje voor haar op tafel.

Paul dronk ook, zegt hij.

Maar ik hoestte toch ook wekenlang, zegt de vrouw. En ik drink niet. Weet je nog hoe erg ik hoestte?

Ze wacht op antwoord, maar haar man gaat achter zijn laptop zitten en neemt een hap van zijn broodje. De vrouw kijkt naar haar man, naar zijn ogen. Ze houdt van zijn treurige ogen. Als hij net gehoest heeft tranen ze een beetje.