de kritty van wie ik probeer te houden

Hoog in mijn top vijf van grootste angsten staat het idee dat het beeld dat ik van mezelf heb, een waanbeeld blijkt te zijn. Zoals wanneer ik denk er geweldig uit te zien, maar dat in werkelijkheid mijn jurkje in mijn panty gepropt zit en ik lippenstift op mijn tand heb. Of dat ik denk heel goed te zijn in mijn werk, maar dat ik bij een functioneringsgesprek hoor dat ik fout op fout stapel en dat ik misschien een ander beroep moet kiezen.

De onbedoelde komedie van de mens die denkt iets heel goed te kunnen, maar dat de keiharde waarheid blijkt te zijn dat niemand tegen hem durft te zeggen dat het nergens op lijkt. Een beetje zoals alle personages in de Britse komedieseries: David Brent, Alan Partridge, Patsy Stone en Eddy Monsoon. Tragische figuren die zichzelf met hun valse zelfbeeld telkenmale voor schut zetten. 

Als het ogenschijnlijk goed gaat, wil mijn innerlijke criticus, die ik de bijnaam Kritty heb gegeven, wel eens om de hoek komen kijken. Op momenten dat ik denk er goed in te zitten, pakt Kritty ineens mijn microfoon des levens af: ‘Dit is Maartje,’ hoor ik dan ineens. ‘Ze denkt lekker uit haar dak te gaan in een hippe club. Ze ziet mannen met elkaar praten, terwijl ze haar losse heupen schudt. Ha! Echt niet leuk als mannen je de hele tijd als lustobject zien,’ denkt ze. In werkelijkheid bespreken ze hoe belachelijk Maartje zich staat te maken met haar achterhaalde moves.

Bloedirritante babbelbox

In dit stuk schrijft Maartje Wilems over de innerlijke criticus: dat stemmetje in je hoofd dat altijd op de meest onhandige momenten opduikt en je plat gooit met meningen en veroordelingen.

TEKST
Maartje Willems
Speciaal gemaakt voor VPRO Zwelgplek

SOORTEN ELLENDE
Ik kan niks
Kutsituaties

Mijn heupen stoppen abrupt met dansen en bewegen zich in de richting van de bar, waar ik besluit dat het beter is om nog wat shotjes te bestellen, zodat Kritty weer lekker in haar mand gaat liggen. Natuurlijk kan ik haar gedachten wel wegredeneren. Ik sta immers niet te dansen om de rest van de wereld een plezier te doen, maar omdat ik het zelf gewoon leuk vind. En wat anderen vinden: BOEIEN.

Ik vind wel dat ik goed ben in mijn werk. Ik vind dat ik er wel leuk uitzie met een jurkje en sneakers. Maar toch, je wil niet de Hyacinth Bucket van de straat zijn, die denkt een chique tante te zijn. Of de Bubbles uit Little Britain die denkt dat iedereen haar wil. Je wil niet degene zijn die haar Kritty opgesloten heeft in haar emotionele grafkelder, die krampachtig volhoudt iemand te zijn die ze niet is.

Als die criticus eens niet af en toe haar zin zou krijgen, zou het wellicht makkelijker zijn om haar de mond te snoeren. Soms denk ik dat iets geweldig goed gaat, zoals een sollicitatiegesprek of dat ik een heel leuk stuk heb geschreven. Dan ga ik ervan uit dat Kritty heus wel haar bek open zou trekken als ik er volledig naast zou zitten, want zij maakt van iedere gelegenheid gretig gebruik om me aan mezelf te laten twijfelen.

En als ik dan tien minuten na het sollicitatiegesprek al te horen krijg dat ik het niet ben geworden, of dat mijn artikel helemaal wordt neergesabeld, dan vraag ik me af waar Kritty in hemelsnaam was. Was het een keer handig geweest om mezelf voor te bereiden op het ergste, bleek dat sadistische kreng nergens te bekennen. Moet ik mezelf ook nog uit de lappenmand schoppen, omdat ze niets heeft gezegd.

Soms probeer ik Kritty te zien als een twijfelende vriendin die gehoord wil worden, maar die onzekerder wordt van aandacht. Iemand die bij mijn leven hoort en wat ik doe soms in twijfel trekt. Zo’n zeikwijf dat de hele tijd alle wankele details van een operatie in twijfel trekt.

‘Kun je dat wel, Maartje?’ vraagt ze me als ik op het punt sta om een nieuw gerecht te koken voor een groep van zes. ‘Is dit een slim moment om een nieuw recept te proberen? Het moet ook best lang marineren en die tijd heb je eigenlijk niet. Yvette van Boven zegt altijd dat je geen nieuwe recepten moet proberen als je een dinertje geeft.’

‘Kritty! Hou je bek nou eens, godverdomme!’ schreeuw ik in gedachten terug. ‘Ik kan niet meer terug, ik heb nu alle ingrediënten en ik ga dit koken en nou is het klaar.’

Meestal pruttelt ze dan nog even door dat het toch echt wat handiger had gekund allemaal en ‘ik ook wel weet dat zij gelijk heeft.’

Het liefst zou ik onze ‘vriendschap’ opdoeken, maar ze is als de irritante buurvrouw van je droomhuis en de zenuwachtige tante van je lievelingsoom. Je kunt niet het een zonder het andere hebben.