Indrek Tarand uit Estland: 'Ik tikte op de communicatiedienst brieven op een typemachine die het Rode Leger nog had gejat van Hitlers Wehrmacht.'

Indrek Tarand (1964, Estland) was journalist en regeringsadviseur en is nu in het Europarlement lid van de Groenen-fractie.

‘Er hingen veranderingen in de lucht. Al vanaf 1986 broeide er een vrijheidsstrijd binnen Sovjetlanden als Estland. Dat was anders in de Warschau-pact landen, zoals de DDR. Een vriend van me ging daar in 1988 studeren. Tijdens een feestje zei hij dat nu elk moment de Muur zou kunnen vallen en dat Duitsland weer herenigd kon worden. Die Oost-Duitsers zagen mijn vriend aan voor provocateur en spion. Een jaar later viel de Muur. Zo zie je maar hoe onvoorbereid mensen uit een totalitair regime waren om te aanvaarden dat de Sovjetmacht al een tijd op instorten stond.

Wij Esten, Balten, zagen dat eerder aankomen: mijn generatie had het 'geluk' om in het Sovjetleger te dienen. Je had de keuze: twee jaar legerdienst of vijf jaar gevangenisstraf. Ik koos voor het leger. We werden nooit in eigen land gestationeerd. Er was geen eten, de wapens werkten niet. Ik tikte op de communicatiedienst brieven op een typemachine die het Rode Leger nog had gejat van Hitlers Wehrmacht. We spreken eind jaren tachtig! Op het moment dat Reagan zijn Strategic Defense Initiative nam, was ik telefoonkabels aan het inpluggen.

De wapenwedloop was in volle gang, en okay, de Sovjet-Unie had nucleaire bommen. Maar de ramp in de Tsjernobyl-kerncentrale gaf de wereld een idee in wat voor staat het nucleair Sovjet-arsenaal was. Wij zagen het systeem voor onze ogen imploderen.

Het is moeilijk voor een West-Europeaan om zich onze situatie voor te stellen. Neem Frankrijk. Vijf jaar nazi-bezetting gekend, en nog altijd is daar fel debat: wie was een collaborateur, wie was bij het verzet? Wij daarentegen hebben vijftig jaar bezetting gekend. Na de Wende zijn er nooit harde debatten gevoerd over ons verleden. Hooggeplaatste communisten zijn nooit gestraft, ook al hebben ze misdaden tegen hun eigen Estse landgenoten gepleegd.

Neem Andrus Ansip, de afgelopen jaren succesvol premier. Pijnloos heeft hij Estland de eurozone binnen geloodst. Hij is onlangs benoemd tot Eurocommissaris. Elke Est weet dat hij een zeer trouwe, regionale medewerker van de communistische partij was. Hij zou onder andere het bevel hebben gegeven om een studentenbetoging in 1987 neer te slaan. De zaak werd nooit opgehelderd. Zijn handtekening staat onder een document op basis waarvan een professor werd verbannen naar een Sovjet-strafkamp.

Ik neem Ansip niets kwalijk. Iedereen probeerde te overleven, op zijn of haar manier, een halve eeuw lang. De meeste gingen ervan uit dat het systeem voor eeuwig zou bestaan. Dissidenten als Sacharov, die vormden een kleine minderheid.

Ansip werd premier, democratisch verkozen, en hij is volgens nette procedures voorgedragen als ‘onze’ Eurocommissaris. In mijn ideale wereld zitten oude communistische kopstukken niet aan de knoppen van de huidige Europese Commissie. Maar het is de ironie van onze geschiedenis: je moet het accepteren dat die mensen onder ons zijn.

Soms voel ik heimwee naar de ‘Zingende Revolutie’, zoals de omwenteling in de Baltische staten wordt genoemd. We vormden met miljoenen Balten, hand in hand, een zingende menselijke keten van Tallinn in Estland tot aan Vilnius in Litouwen. 600 kilometer lang. Iedereen deed mee. De geest van die tijd was harmonieus. Een volk dat langzaamaan beseft dat het mogelijk is, vrij zijn, dat is onbeschrijfelijk. Het is een beetje als vlinders die op een lenteochtend naar het licht vliegen. Noem het verliefd, collectief verliefd.’