Blowen en met zo weinig mogelijk kleren aan chillen tegenover de ingang van een synagoge: dat is Tel Aviv. Dat is het moderne, tolerante Israël.

Vorige week zat ik nog gezellig op een terrasje in deze stad, zie hierboven. Bij Port Saïd. Een strakke tent, waar een mix van nieuwe oude hippies en snelle zakenjongens, gehuld in zware cannabis-wolken, de van tahin druipende schotels van chef Eyal Shani wegwerkte.

Ik las er in Haaretz hoe voorspoedig de besprekingen verliepen tussen premier Bibi Netanyahu en Yitzhak Herzog, de leider van de Arbeiderspartij die met hem onderhandelde namens de Zionist Union, het samenwerkingsverband van zijn partij met de groenen en de linksliberalen van Tzipi Livni.

Op een oortje na gevild, die nieuwe coalitie, die Bibi nodig heeft omdat zijn huidige regering met één zetel meerderheid in de Knesset te wankel is. Een perspectiefrijke wending in de Israëlische politiek die de afgelopen jaren verder en verder naar rechts opschoof.

De draai van Bibi

Ik was nog niet thuis of het nieuws was dat Bibi een nieuwe coalitie sloot met Yisrael Beiteinu en dat partijleider Avigdor Lieberman Minister van Defensie wordt. Ik sprak er ter plekke over met correspondent Jan Franke, die me uitlegde dat deze last minute-draai van Bibi van centrum-links naar rabiaat gevaarlijk, mesjogge, rechts, vintage Netanyahu is.

Arm Israël. Arme Palestijnen.

Met name begon mijn hart zachtjes te bloeden voor Chiki en Ahmed. Dat komt zo: we liepen de Jesus Trail. Een vierdaagse wandeltocht die van Nazareth, via Cana – ja, van de bruiloft – en de heuvel Hattin, waar Saladin in 1187 het leger van de Tweede Kruisvaart in de pan hakte, uiteindelijk naar Kfar Nahum leidde, het bijbelse Capernaum. De plek waar, voor wie het verhaal wil geloven, Jezus zijn evangelische uitvalsbasis had.

'Hij staat je die sjaal'

Daar werden we weer opgehaald door Chiki. Oud-Kibboetsim, van Joods-Tunesische komaf en, naar eigen zeggen, de enige Kibboetsim die ooit taxichauffeur is geworden. Exponent van het hoopvolle begin van Israël.

Bij het verlaten van de parkeerplaats begon Chiki te schateren. Hij trapte hard op de rem, draaide zijn raampje open en kroop er half uit om de man, die daar met een joodse gebedssjaal om christelijke prullaria stond te verkopen, om de hals te vallen. Uit wat hij ons later vertelde moet hij iets geroepen hebben als:

‘Ahmed, oude rukker, als er geld verdiend moet worden ben jij niet te beroerd om een jodensjaal om te doen, wat? Hé, boef, hoe gaan de zaken? Verdien je nog wat? En thuis, de vrouw, de kinderen, de familie? God zegen je, Ahmed, hij staat je die sjaal.’

De hartelijkheid van Ahmed deed er niet voor onder. Twee oude vrienden, de één Jood, de ander Palestijn, grappen makend over het feit dat de Palestijn er niet voor terugdeinst zich te vermommen als religieuze Jood om christelijke toeristen wat centen uit de zak te kloppen.

Weer terug

Het was, in één overrompelende scene, het beeld van wat Israël had kunnen zijn. Sterker: van wat het was, tot de onafhankelijkheid in 1948. Het Israël dat sinds de tweede helft van de negentiende eeuw was ontstaan, eerst onder de Ottomaanse Turken, later als Brits mandaatgebied na de Eerste Wereldoorlog. Een Israël waar Joodse kolonisten en Arabische fedayeen buren waren en van elkaar leerden. Samen het land ontwikkelden. Vrienden waren als Chiki en Ahmed.

Hoe anders had het kunnen zijn. Ook wanneer je de geschiedenis toelaat en erkent dat door de Europese holocaust een onloochenbare dimensie aan de situatie werd toegevoegd die de verhoudingen veranderde. Maar die nooit had moeten leiden tot de Palestijnse rechteloosheid die sinds 1948 en zeker sinds 1967 de verhoudingen zo duurzaam verstoorde.

Domme, rigide en onverzoenlijke reacties en onmenselijk geweld over en weer hebben sindsdien dat verleden, dat ik terug zag komen in Ahmed en Chiki, langzaam achter de horizon laten zakken.

Op mijn terrasje in Tel Aviv gloorde er weer even iets, toen ik las van een mogelijke coalitie met centrum-links.

Bij thuiskomst zakte de zon dieper weg dan ooit.