Op een gemiddelde werkdag blijft één op de twintig Nederlandse werknemers ziek thuis. Voor hun werkgevers betekent dit in 2005 alleen al een kostenpost van een slordige zes miljard euro, drie procent van de totale loonsom. Logisch dus dat werkgevers het ziekteverzuim graag tot een minimum willen beperken; en de overheid helpt, vooral in deze economisch barre tijden, graag een handje mee. De afgelopen jaren werden de wet- en regelgeving rondom ziekteverzuim versimpeld en aangescherpt. Wat doen werkgevers en overheid om het ziekteverzuim in Nederland terug te dringen? En in hoeverre slagen zij in hun missie?

En hoe dat wordt aangepakt

Op 1 april 2002 wordt in Nederland de Wet Verbetering Poortwachter van kracht. Deze wet is bedoeld om werkgevers een grotere verantwoordelijkheid te geven voor hun zieke arbeidskrachten – en daarmee uiteindelijk ook de WAO-instroom aan banden te leggen.
Aanvankelijk speelt de arbodienst in de wet een grote rol. Bedrijven zijn verplicht een contract af te sluiten met een arbodienst, die onder meer verantwoordelijk is voor de begeleiding van ziek gemelde werknemers. Binnen zes weken na de ziekmelding moet de dienst een probleemanalyse maken, op grond waarvan werkgever en –nemer samen een plan van aanpak opstellen. Sancties kunnen worden opgelegd als één van beiden zich onvoldoende inspant om reïntegratie te bevorderen; de werknemer kan een uitkering geweigerd worden, de werkgever kan verplicht worden het loon nog een jaar door te betalen.
Sinds de invoering van de nieuwe wet is het aantal Nederlanders in de WAO gedaald naar zevenhonderdvijftigduizend; een kwart minder dan de één miljoen die eind 2001 dicht genaderd werd. In hoeverre die daling aan de Wet Verbetering Poortwachter te danken is, blijft evenwel de vraag. De regels om voor een WAO-uitkering in aanmerking te komen zijn immers strenger geworden, en ook de verplichte herkeuring van Minister de Geus werpt haar vruchten af.

Uitzonderlijk verzuimbeleid
De Wet Verbetering Poortwachter moest ook de werknémer aansporen uitval uit het arbeidsproces tegen te gaan – bijvoorbeeld via de sancties die een onwillige zieke kunnen treffen. Maar wie in Nederland ziek wordt, ondervindt daar zeker in het eerste jaar weinig (financiële) hinder van. Bij de meeste bedrijven wordt het loon vanaf dag één voor honderd procent doorbetaald. Die kosten komen volledig op de rekening van de werkgever. Uit onderzoek van adviesbureau Aon Consulting bleek vorig jaar dat Nederland daarmee binnen Europa een unieke positie inneemt. In alle andere Europese lidstaten springt de overheid voor een deel bij in de kosten. Ook het volledige behoud van salaris is vrij uitzonderlijk; in de meeste andere landen ontvangt een zieke werknemer minder geld dan wanneer hij werkt. In Duitsland bijvoorbeeld wordt het salaris van iemand in de ziektewet voor 48% door de overheid betaald, terwijl de werkgever 25% bijdraagt – de werknemer kampt dus met een inkomensgat van 27%. In Estland hoeft de werkgever niets te betalen, levert de sociale zekerheid 80% van het salaris, en heeft de werknemer een inkomstendaling van 20%. Alleen in Denemarken, Ierland, Italië, Luxemburg en Nederland behoudt een zieke werknemer zijn volledige salaris; en alleen in Nederland is alleen de werkgever daar verantwoordelijk voor.

Het einde van de arbodienst
Een jaar na de invoering van de Wet Verbetering Poortwachter liet MKB-Nederland desgevraagd weten ‘kritisch constructief’ tegenover de nieuwe regels te staan. Struikelblok vormde voor ruim veertig procent van de ondervraagden de arbodienst, die traag was, weinig behulpzaam bij het bieden van ondersteuning en in gebreke waar het sectorspecifieke kennis betrof. In datzelfde jaar toog een aantal multinationals om die reden naar het Europese Hof; Nederland was namelijk het enige land waarin een contract met een arbodienst verplicht was. Het Hof besliste dat de verantwoordelijkheid voor goede arbeidsomstandigheden primair bij de werkgever moest liggen.
Sinds 1 juli 2005 is het vaste contract met een arbodienst dan ook niet meer verplicht. Bedrijven moeten wél een ‘preventiemedewerker’ aanstellen, die arbeidsrisico’s en verzuim in de gaten houdt. Hoewel dat in de praktijk betekent dat de meeste werkgevers bij een Arbo-dienst blijven aangesloten, kondigde tien procent van de bedrijven bij de invoering van de nieuwe wet aan het contract op te zeggen. Zij gaan het voortaan zelf regelen. Overigens moet er voor ziekteverzuimbegeleiding wel nog steeds een bedrijfsarts beschikbaar zijn.

Het ziekteverzuimpercentage in Nederland is al sinds de jaren tachtig structureel aan het dalen – van ruim 9 procent in 1980 tot gemiddeld 5 procent nu. Maar het kan natuurlijk altijd minder, en de nieuwe arboregeling lijkt een belangrijke stap in die richting. De arbodiensten worden gedwongen tot meer efficiëntie willen zij in de markt blijven, en werkgevers worden nog meer op hun verantwoordelijkheden aangesproken dan voorheen. Bovendien krijgen bedrijven nu de ruimte ziekteverzuim op eigen, vaak onorthodoxe wijze aan te pakken – zoals Frank Vijg van Meavita Thuiszorg, die, met een commerciële arbodienst in de tweede lijn en met korte, directe lijnen tussen manager en werknemer, het verzuim in zijn bedrijf binnen een jaar wist te halveren.