In gesprek met Jochem van der Spek en Derk-jan Wentink van ‘Nieuw Nederland Architecten’

Een statige laan in Baarn: deftige huizen, grote oprijlanen en veel groen. In deze prachtige omgeving bevindt zich het architectenbureau ‘Nieuw Nederland’ van Derk-jan Wentink en Jochem van der Spek, voor wie het hier ongetwijfeld goed toeven is. Zij zijn architecten met een duidelijk doel voor ogen - een doel dat sinds de Tegenlicht documentaire ‘Afval is Voedsel’ steeds vastere vorm is gaan aannemen. Wentink en Van der Spek proberen gebouwen te ontwerpen die op meerdere manieren duurzaam zijn. Niet alleen het esthetische aspect speelt een rol, ook wordt er bewust nagedacht over de gebruikte materialen en de energiezuinigheid van het ontwerp in kwestie. De cradle to cradle filosofie van Braungart en McDonough is dus in vruchtbare aarde gevallen in Baarn. Het was echter niet meteen liefde op het eerste gezicht. “Ik vond die Braungart maar een raar mannetje”, vertelt Jochem. “Maar”, zegt Derk-jan, “na de documentaire een tweede keer bekeken te hebben, raakten we toch wel ‘begeistert’. Hoewel cradle to cradle een ontzettende open deur is, is het wel de oplossing voor het de milieuproblematiek, het afval- en energievraagstuk”.

Het is geen toeval dat juist Wentink en Van der Spek zo geraakt zijn door de ideeën van Michael Braungart en William McDonough. De twee architecten waren al sinds een paar jaar op zoek naar een andere manier van werken. Jochem: "Tijdens het ontwerpen hadden we een onderbuikgevoel, we wisten dat we duurzame gebouwen moesten maken. En dan niet in de traditionele zin van bloemetjes op het dak en op geitenwollen sokken, nee". Wat beide heren ambieerden was het ontwerpen van gebouwen die niet-modieus zijn, gebouwen die over een aantal jaren nog mooi gevonden kunnen worden. "De documentaire 'Afval is voedsel' liet ons echter zien dat we nog een stap verder kunnen gaan. Er komt namelijk altijd een dag dat een gebouw aan zijn eind komt. Wij kunnen ervoor zorgen dat de materialen waarvan het gebouw gemaakt is, op een goede manier worden hergebruikt".

Een eerste 'eye-opener' voor de architecten van 'Nieuw Nederland': afval kan voedsel worden, ook in de architectuur. In de Nederlandse bouw wordt er gelukkig al vrij veel gedaan op dit gebied, leggen de heren uit. Beton en hout worden gerecycled en veel infrastructuur is daarom al in bedrijf. Dat sommige materialen 'gedowncycled' worden, was Wentink en Van der Spek echter nog niet helemaal duidelijk. Derk-jan: "onze eerste duurzame maatregel was ervoor te zorgen dat materialen niet meer gemengd worden. Zo hebben we een gebouw ontworpen waar geen vloerbedekking in terug te vinden is. Een traditionele vloerconstructie bestaat uit verschillende lagen en materialen van verschillende kwaliteiten. In ons nieuwe ontwerp komt er helemaal niets meer op de betonconstructie. Wanneer je deze vervolgens gaat vermalen, houd je een zuivere grondstof over".

Hoewel architecten wel kunnen bepalen welke materialen er gebruikt worden bij de bouw van hun ontwerpen, blijft hun invloed in dit opzicht beperkt. Volgens Jochem gaat het om de keuzes die je maakt. "Architecten zijn consumenten. We schrijven bepaalde producten voor, we assembleren. Op de producten zelf hebben we weinig invloed". Om die reden zullen de heren zelf het begrip 'cradle to cradle' niet gauw in de mond nemen. "We gaan dit concept niet claimen, want we kunnen het niet waarmaken", zegt Jochem. Derk-jan geeft het voorbeeld dat wanneer hij een stopcontact uitkiest, dit geen cradle to cradle stopcontact kan zijn - om de eenvoudige reden dat dit niet bestaat. Een gebouw totaal 'cradelen' zal dus niet lukken. Toch kunnen zij hun keuzes wel laten sturen door het cradle to cradle principe. Neem de gevels die ze hebben ontworpen voor een gezondheidscentrum in Amsterdam. Die kunnen in principe zó de vuilnis/voedselbelt op. Het hout bevat geen toxische verf en het isolatiemateriaal is van vlas. "Dit zijn geen 'high tech' nieuwe oplossingen", zegt Derk-jan. "We grijpen terug op een traditionele manier van bouwen, die hergewaardeerd en hergepositioneerd wordt".

Een aspect waar de architecten meer invloed op uit kunnen oefenen, is energiezuinigheid. Gebouwen zijn energieverslinders en daarom is het van belang de cradle to cradle filosofie zoveel mogelijk toe te passen, vinden zij. Maar ook hier kunnen problemen niet vermeden worden, omdat energiezuinige maatregelen altijd om extra investeringen vragen. Nieuw Nederland Architecten bouwt veel op het gebied van de gezondheidszorg, zoals verpleeghuizen, verzorgingshuizen en medisch centra. Deze projecten worden gefinancierd met behulp van overheidsgeld. De budgetten van de overheid zijn echter niet afgestemd op extra investeringen voor energiezuinige maatregelen. Het lijkt haast wel vergeten te worden dat je deze investeringen terug kunt verdienen, meent Derk-jan. Zijn oplossing: "koppel bouwbudgetten aan de exploitatiekosten op de lange termijn".

De heren raken op dreef, want over het overheidsbeleid hebben zij een duidelijke mening. Jochem: "Cradle to cradle en duurzaam bouwen moet niet te formeel worden benaderd. Het moet geen afgedwongen idee zijn. Wordt het van boven opgelegd, dan is het gevaar dat mensen er op allerlei manieren onderuit proberen te komen. Dat stimuleert luiheid in plaats van inventiviteit. Ik zou aan de overheid willen zeggen: leg cradle to cradle niet op, maar breng onder de aandacht waarom het interessant is. Als het duidelijk wordt dat er een economische meerwaarde aan verbonden is, dan gaat het vanzelf wel werken. Zie duurzaamheid niet als een last, maar zie het als een lust, een bijdrage".

Zo proberen Wentink en Van der Spek cradle to cradle ook te zien: als een lust, een bijdrage, een concept dat erop gericht is om meerwaarde toe te voegen aan de omgeving. In hun werk proberen zij niet alleen een probleem op te lossen, "maar ook om daaroverhéén te gaan, om de omgeving op zich beter te maken". Raadselachtige woorden, maar wat ermee bedoeld wordt, wordt al snel duidelijk. De architecten laten schetsen zien van een nog te bouwen bedrijventerrein op een oude afvalstortplaats. De traditionele oplossing zou zijn om hier een betonplaat overheen te leggen, maar daar willen Jochem en Derk-jan niets van weten. In plaats daarvan hebben zij zich ten doel gesteld de boel op te ruimen. Ten eerste zal de afvalstortplaats moeten worden uitgegraven tot 8 meter diepte. Tijdens het uitgraven kan men tot 70% van het afval recyclen. Op de afgegraven plek kan vervolgens een bedrijf gevestigd worden. "Waardeloze grond wordt op die manier dus weer waarde gegeven", zegt Derk-jan. "We bedenken een oplossing voor het probleem en tegelijkertijd proberen we de hele situatie beter te maken".

Het is duidelijk dat deze manier van ontwerpen sterk beïnvloed wordt door een zekere maatschappelijke betrokkenheid. Zo proberen de architecten ook iets te doen aan de verrommeling van het Nederlandse landschap, een actueel probleem. Een voorbeeld van deze verrommeling zijn de windmolens, die lukraak in het landschap geplaatst worden. Jochem tovert een kartonnen maquette van een landschap tevoorschijn, met in het midden een windmolentje zo groot als een satéprikker. "Het is heel lastig om windmolens renderend te krijgen. Ze nemen veel grond in beslag en de prijs van deze grond is vergelijkbaar met de prijs van bouwgrond. Er wordt echter niets met deze grond gedaan", legt Derk-jan uit. Net zoals het geval is bij de oude afvalstortplaats, zou de grond ook hier waardevol gemaakt moeten worden door er een bestemming aan toe te kennen. Daarom stellen de architecten voor een bedrijventerrein te vestigen op de plek waar de windmolens staan. Niet als dozen in het landschap, maar geïntegreerd, door ze bijvoorbeeld tegen dijken aan te leggen. Kantoren zouden in grote patio's rond de windmolens gevestigd kunnen worden. Jochem: "Door de windmolens langs de dijk te clusteren lever je net zoveel of zelfs meer vermogen dan de huidige molens doen. Daarnaast los je op grotere schaal een ander probleem op, je hoeft namelijk geen bedrijfsruimten ergens anders te maken. De windmolen gaat dienen als een baken, als een uitroepteken in het landschap".

Wentink en van der Spek hadden deze ideeën al in hun hoofd toen ze plots de documentaire 'Afval is Voedsel' te zien kregen. "We realiseerden ons dat we de manier van denken van Braungart en McDonough onbewust al toepasten", zegt Derk-jan. "Sindsdien zijn we andere mogelijkheden gaan zien". De toekomst is volgens beide heren dan ook een cradle to cradle toekomst. Nederland wordt steeds voller en er wordt een steeds grotere aanslag op de energievoorraden gepleegd. Volgens Derk-jan zullen we veel abstracter moeten gaan denken om op andere manieren oplossingen te vinden voor de problemen waar we mee te maken zullen krijgen. Jochem voegt toe: "Dit moet de conventionele manier van werken worden, omdat het nodig is. De problemen sanctioneren de oplossing".

Door Jolien Linssen