Nederlandse spelers in de 'bio-based economy' nemen deel aan een masterclass met de Duitse groenprofeet Hermann Scheer, o.l.v. Joris Luyendijk.

Colette Alma is directeur van de Vereniging van de Nederlandse Chemische Industrie (VNCI). In het verleden werkte ze onder andere bij Shell en de NAM (Nederlandse Aardolie Maatschappij BV) en was ze directeur van het Nationaal Initiatief voor Duurzame Ontwikkeling.

De VNCI pleitte er in het laatste jaarverslag voor om in 2030 minstens 50% van de voormalige koolstof-maakindustrie in Nederland te hebben omgezet naar bio-economie. Alma: 'Ik zeg wel eens: zie een plant als een huis. Je kunt het slopen of in brand steken, maar je kunt het ook op componenten bekijken: zeg maar de ramen, de deuren, de bakstenen, het dak. En dan kijken wat je met elk van die componenten kunt. Je kunt  bijvoorbeeld de suikers eruit halen en tot biokunststof maken. In het proces zullen producten met een hoge toegevoegde waarde als eerste worden gedestilleerd, want die zijn het meest winstgevend. Wij hopen daarna nog vele toepassingen te vinden. Restproducten kunnen dan naar energie, maar de sector energie heeft de beschikking over alternatieven als zon en wind, terwijl de chemie eigenlijk geen alternatief heeft voor hun carbon-grondstoffen."

Paul Hamm (Geleen 1949) is één van Nederlands grootinvesteerders in duurzaamheid. Hij is opgeleid in Delft in de chemische technologie. Hamm vergaarde zijn eerste fortuin met papierfabrieken, maar breidde al snel uit naar food, agro, machinebouw en – niet in de laatste plaats - venture capital. In 1997 verkocht hij zijn aandelen Hamm & Hak (een holding van vele bedrijven) en werd business group director bij DSM in zijn geboorteplaats Geleen. Vanaf 2004 richt Hamm zich weer op het verstrekken van durfkapitaal, en dan vooral in de groene sector, die in Brabant en Limburg sterk vertegenwoordigd is (denk bijvoorbeeld aan cradle to cradle).

Hij was mede-oprichter van Duracar maar werd meegesleurd in het faillissement van grootaandeelhouder Econcern, de in 2007 opgerichte en eens veelbelovende Nederlandse holding voor groene energie.

Rudy Rabbinge (1946) is universiteitshoogleraar Duurzame ontwikkeling en Voedselzekerheid aan Wageningen Universiteit. Hij is een van de autoriteiten op het gebied van de biobased economy. Tevens is hij voorzitter van het Dutch Biorefinery Cluster, een samenwerkingsverband van toonaangevende ondernemingen uit de agrofood- en papierindustrie, die 'door het delen van kennis, kunde, faciliteiten en middelen een sprong voorwaarts maken in het vollediger tot waarde brengen van biomassa'. De focus ligt daarbij op bioraffinage: het ‘uiteenrafelen’ van groene grondstoffen in een groot scala aan producten. In het verleden was hij onder andere lid van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) en lid van de Eerste Kamer voor de PvdA (1999-2007).

Volgens Rabbinge draait de biobased economy om het inzetten van de plant als ‘fabriek‘ voor grondstoffen voor onder andere de chemische en farmaceutische industrie. Rabbinge is kritisch als het gaat om het verbouwen van biomassa met als primair doel de productie van energie. Energie uit biomassa moet vooral gezien worden als een mooi meegenomen nevenresultaat van andere toepassingen. Zodra energiewinning op de akker hoofddoel wordt, dreigt juist een onduurzame ontwikkeling in gang te worden gezet.

René Venendaal is CEO van BTG Biomass Technology Group BV in Enschede. BTG is een onafhankelijk, privaat bedrijf dat zich de afgelopen twintig jaar heeft gespecialiseerd in de omzetting van biomassa in brandstoffen en energie. Venendaal is tevens vice-voorzitter van het Platform Bio-Energie, de koepel van de bio-energie sector in Nederland.

Venendaals bedrijf BTG heeft o.a. een installatie ontwikkeld die van biomassa (hout, bermgras, stro, kippenmest of slib uit waterzuivering) olie maakt. Het procedé is uniek in de wereld. Uit 100 kg biomassa kan met dit procedé zo’n 70 kg olie worden gewonnen. Grote oliemaatschappijen zijn zeer geïnteresseerd in de technologie. Met bijmenging van waterstof kan de olie van BTG namelijk als vervanger van ruwe olie fungeren. Op termijn zou deze technologie 10% van de behoefte aan ruwe olie kunnen dekken.

Volgens Venendaal is het onderzoeks- en ontwikkelklimaat in Nederland goed. Het probleem is om nieuwe technologie vervolgens geïmplementeerd te krijgen: het vinden van zogenaamde launching customers die durven te investeren in doorbraaktechnologie.

Herman van Wechem, gepromoveerd fysisch chemicus, werkte eenendertig jaar bij Shell. Hij hield zich daar bezig met de implementatie van destijds nieuwe technologieën, zoals vergassing van steenkool en het winnen van olie uit leisteen. Op Borneo zette hij een grote gas-to-liquid installatie op. Als Global Manager Innovation & Research werkte hij onder andere aan de ontwikkeling van biobrandstoffen en het hergebruik van CO2 door tuinders. Sinds zijn pensionering is Van Wechem consultant op het gebied van groene technologie. Hij heeft veel expertise op het gebied van publiek-private samenwerking (PPS). Recent was hij voorzitter van de tender bio-raffinage waarin bedrijven subsidie konden aanvragen voor demonstratieprojecten.

Het grootste obstakel van de bio-based economy zit volgens Van Wechem in de opschaling. De risico’s voor bedrijven bij dit soort technologie zijn enorm. Bij de eerste opschaling kan de overheid een rol spelen, bijvoorbeeld bij het ontwikkelen van demonstratieprojecten die aantonen dat een technologie commercieel levensvatbaar is.