VPRO-gidsartikel

Alle geld is schuld. Met als gevolg een overdreven focus op efficiëntie en competitie. De hoogste tijd voor meer vrouwelijke waarden in de economie.

Over geld heerst een wijdverbreid misverstand: de meeste mensen denken dat het simpelweg een ruilmiddel is. Zodat je vroeger niet elke keer met tien zakken aardappelen hoefde te slepen als je paar kippen wilde overnemen. Of, in eigentijdse termen: zodat ik niet elke keer een artikel hoef te schrijven als ik een paar nieuwe schoenen nodig heb. Een handige abstractie, die het leven makkelijker maakt.

Een begrijpelijk misverstand. Adam Smith, de man van de invisible hand en grondlegger van het moderne economische denken, heeft het mede de wereld in geholpen. Hij nam aan er in vroeger tijden zoiets was als ruilhandel, en dat geld dat een stuk makkelijker maakte. Nu hebben antropologen de afgelopen decennia heel wat afgezocht, in alle uithoeken van de wereld, maar Smith’s ruilhandel hebben ze nergens aangetroffen.

Niet zo gek, zegt antropoloog David Graeber. In afwezigheid van geld ruilen mensen niet; ze geven elkaar dingen. Vaak geven ze elkaar dan ook weer dingen terug, maar niet altijd. En wat krijg je dan? Schuld. Graeber wijdde er een heel boek aan – Debt – (...).

Elke euro die je ontvangt of uitgeeft, of je nu een tijdschrift koopt of een huis, is dus ooit geboren als een lening. Ik leg deze visie voor aan de Belgische geld-expert Bernard Lietaer, en hij is het er geheel mee eens: ‘Al het geld is schuld, honderd procent ervan. Dat wordt nooit gedoceerd op scholen, maar het is absoluut waar’, zegt hij.

Maar dat is niet de enige reden dat geld niet het neutrale ruilmiddel is waar we het vaak voor houden, vervolgt Lietaer. ‘Het vertegenwoordigt ook allerlei onderliggende ethische waarden. In Dynastisch Egypte bijvoorbeeld bestonden meerdere geldsystemen naast elkaar. Het ene systeem was om handel te drijven met mensen die je niet kende, over grote afstanden. Op dat geld zat een positieve rente, zoals wij nu ook kennen. De onderliggende waarde was daarom erg gericht op competitie.’

‘Dan was er nog een tweede systeem, een lokaal systeem, dat de meeste mensen gebruikten. Dat was geschapen door de gebruiker zelf en werd ondersteund door voedsel en andere benodigdheden. Dat geld had een negatieve rente, zodat het zich nooit opstapelde. In het oude Egypte had iedereen geld, zelfs de slaven. Die complementaire systemen waren dus veel meer gericht op samenwerking.’

Interessant is dat je dergelijke aanvullende geldsystemen meestal vindt in samenlevingen waarin vrouwen een belangrijke rol spelen. In de Centrale Middeleeuwen, van de 10e tot de 13e eeuw, kende Europa ook zo’n matrifocale samenleving, met verschillende geldsystemen in parallel. In de aanloop naar de Renaissance werd dat systeem echter door de koning met geweld tot een einde gebracht, om vervolgens een centrale munt in te stellen. Dat maakte het heffen van belastingen eenvoudiger, maar leidde ook tot een financiële monocultuur, zoals we die nu ook grotendeels kennen.

Het is vooral die monocultuur die Lietaer dwarszit. Die is namelijk wel zeer efficiënt, maar ook erg instabiel: ‘Vergelijk het met een bos: een monocultuur van dennenbomen is heel efficiënt, maar er hoeft maar iets te gebeuren – zeg: de plotselinge opkomst van een schimmel, of een weggegooide lucifer – en het hele bos is weg. Een tropisch oerwoud daarentegen is misschien niet zo efficiënt, maar dankzij de enorme variëteit wel veel beter bestand tegen onvoorziene veranderingen.’

Daarom is Lietaer een groot voorvechter van aanvullende valuta. Die zorgen voor veel meer stabiliteit. Een mooi voorbeeld daarvan, vertelt hij, kun je vinden in een wijk in Gent, waar de overwegend Turkse bevolking behoefte bleek te hebben aan een eigen tuintje. De lokale overheid stelde de grond beschikbaar, maar de bewoners moesten daarvoor betalen in zogenoemde torekes, een complementaire munt die ze konden verdienen door vrijwilligerswerk te doen. Het gevolg: al snel stonden veel mensen in de buurt hun eigen groente te verbouwen, werden de straten weer schoongehouden en maakten mensen hun tuin weer een beetje gezellig. En het kostte de gemeente slechts een fractie van wat het in euro’s zou hebben gekost.

Je zou misschien denken dat zulke munten maar een beperkt effect hebben, maar niets is minder waar, zegt Lietaer: ‘In Zwitserland heeft men al sinds 1934 de WIR, ook een aanvullende munt. Veel mensen denken dat Zwitserland zijn economische stabiliteit te danken hebben aan een mysterieuze nationale karaktertrek, maar in werkelijkheid is het juist de WIR die voor stabiliteit zorgt. Dat is meerdere malen wetenschappelijk aangetoond.’

Lietaer ziet dergelijke aanvullende valuta zelfs als een deel van de oplossing van de eurocrisis: ‘Waarom zou Griekenland ze niet introduceren? Natuurlijk, voor zaken als internationale handel en toerisme kunnen ze gewoon de euro blijven gebruiken. Maar voor sociale en ecologische activiteiten zouden Griekse steden heel goed een extra munt kunnen gebruiken. Net zoals de torekes in Gent, maar dan op een grotere schaal.’

Ondertussen houdt de wereld zijn ogen voornamelijk gericht op de grootschalige oplossingen van landen, banken en internationale instellingen. In de optiek van Lietaer houden die de monocultuur alleen maar in stand. Tegelijkertijd zie je op steeds meer plekken aanvullende geldsystemen ontstaan. Die zullen de crisis natuurlijk niet meteen oplossen, maar geven mensen wel een handvat om een bescheiden, maar zinvolle bijdrage te leveren. En elkaar te helpen.

Artikel uit de zesde VPRO-gids van 2012