Hoe effectief zijn campagnes en journalistiek die desinformatie bestrijden? Onbedoeld kan waarschuwen voor desinformatie ervoor zorgen dat álle informatie wordt gewantrouwd. En hoewel het werk van factcheckers zin heeft, valt het bereik tegen.

Desinformatie wordt gezien als een serieus probleem. Zo vraagt onder andere de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) aandacht voor het onderwerp. En in 2019 startte de overheid een campagne om mensen te waarschuwen tegen nepnieuws. 

Hoewel campagnes tegen desinformatie op het eerste gezicht logisch lijken, heeft het  waarschuwen voor desinformatie nadelen, zegt Michael Hameleers. Door algemene waarschuwingen gaan mensen ook betrouwbare informatie wantrouwen. Hameleers is universitair docent politieke communicatie aan de Universiteit van Amsterdam en doet onderzoek naar onder meer desinformatie. 

Desinformatie is volgens de overheid ‘onware, inaccurate of misleidende informatie die met opzet wordt gemaakt en verspreid om geld te verdienen of om een persoon, sociale groep, organisatie of land te schaden. Iets anders is misinformatie, dat is onjuiste informatie die min of meer per ongeluk wordt verspreid.’ Bijvoorbeeld een politicus die zich per ongeluk vergist, of een onderzoeker die een rekenfout maakt. 

In Nederland vreest 75 procent voor het effect van nepnieuws en desinformatie, schrijft De Correspondent. Is desinformatie een groot probleem?

Het is lastig om de hoeveelheid desinformatie in kaart te brengen. Onderzoeken en analyses zeggen tot nu toe vaak dat het minder dan 1% is van alle informatie die de gemiddelde mens tot zich neemt via online media. Misschien is het iets meer, als we ook alle alternatieve platformen, verborgen groepen op sociale media mee zouden nemen. Daarmee is een groot deel dus geen desinformatie [misleidende informatie die opzettelijk wordt verspreid].

Desinformatie is in het totaal van informatie dus minder aanwezig dan vaak wordt gedacht. Ik denk dat we een verkeerd beeld hebben in de zin dat we in een soort morele paniek terechtkomen. We doen er alles aan om te ‘vechten’ tegen een ‘bedreiging’ terwijl we deze nog niet goed in kaart hebben gebracht. De medialogica is er ook meer op gericht het probleem aandacht te geven waardoor we het risico wellicht overschatten. 

Dat wil niet zeggen dat die 1% niet problematisch kan zijn. Het kan voor een bepaalde doelgroep erg effectief zijn, en door de aanwezigheid van alternatieve ideeën kan er meer verwarring bestaan over wat waar is en wat niet waar is. 

Er is natuurlijk ontzettend veel informatie in de huidige digitale samenleving – 1% is nog steeds een behoorlijk aantal berichten. Maar die 1% valt meer op doordat desinformatie vaak sensatiegericht, negatief en schokkend gebracht wordt. Daardoor trekt het meer aandacht dan niet-desinformatie. Het bereik kan dus groot zijn.

Is waarschuwen voor desinformatie effectief?

Wat je ziet in experimenten en ook in mijn eigen onderzoek is dat er een neveneffect kan ontstaan door een sterke waarschuwing. De algemene waarschuwingen over desinformatie wekken de indruk dat alles desinformatie kan zijn. Het probleem is dat diverse onderzoeken aantonen dat die waarschuwing niet alleen effect heeft op de 1% desinformatie, maar ook op de betrouwbaarheid van alle andere, ‘echte’, informatie en ‘echt’ nieuws. Mensen zien dus niet alleen desinformatie als minder betrouwbaar maar ook andere informatie. Omdat desinformatie maar een klein deel van alle informatie is, heeft dat op maatschappelijke schaal wellicht gevolgen. 

Toni van der Meer zegt in een interview met De Correspondent:  ‘De afgelopen jaren staan onderwerpen als nepnieuws en desinformatie heel hoog op de media-agenda. En we weten uit veel onderzoek dat bovenmatig veel media-aandacht voor een bepaald gevaar dit gevaar groter kan doen lijken dan het in werkelijkheid is.’

Het is toch juist goed als we desinformatie herkennen?

Hoe ziet desinformatie eruit? In eerdere onderzoeken dachten we dat je desinformatie heel makkelijk kan herkennen. Standaard ingrediënten waren het gebruik van emoties, veel negativiteit, weinig experts en geen feiten. Maar het blijkt dat veel desinformatie de vorm van ‘echte’ informatie imiteert. Er wordt zelfs méér gebruikgemaakt van experts om geloofwaardig over te komen. Rond COVID19 werden in desinformatie bijvoorbeeld juist veel wetenschappers en alternatieve medische experts geciteerd. Dat maakt het herkennen van desinformatie voor mensen heel moeilijk waardoor ze ook echt nieuws niet meer kunnen gaan vertrouwen.

Hoe kan je mensen waarschuwen als desinformatie ‘echte’ informatie imiteert? Het wordt vaak een kwestie van: welke experts geloof je? Welke experts zijn het al met jou eens en bevestigen jouw onderbuikgevoelens? Je kunt online altijd wel informatie van experts vinden die in lijn is met wat je al denkt. 

"Satire kan de aanval verzachten en de weerstand verlagen omdat je het niet per se als een aanval ziet als je uitgedaagd wordt."

Hebben factchecks ook een waarschuwende rol?

Het voordeel van factchecks is dat ze specifiek de feitelijkheid van een bericht checken. Daardoor hebben ze geen terugslag op álle informatie. Waarschuwingen zijn vaak heel algemeen waardoor ze ook algemeen geïnterpreteerd kunnen worden. Het nadeel van factchecks is dat ze, omdat ze op een specifiek bericht ingaan, beperkt effect hebben.

Maar wanneer is een factcheck effectief? Daar hebben we het veel over met factcheckers in de praktijk. Wat is eigenlijk het doel van een factcheck? Het antwoord is vaak dat ze desinformatie minder geloofwaardig willen maken, maar ook een kritische houding willen stimuleren op de lange termijn. Dus het bedoelde effect van algemene waarschuwingen zit ook een beetje in het doel van factchecks.

Je onderzocht satire en humor in factchecks. Waarom? 

Verschillende onderzoeken tonen aan dat factchecks kunnen werken, maar tegelijkertijd is er grote weerstand omdat het een soort aanval is. Mensen die geneigd zijn om de specifieke desinformatie te geloven, zien de factcheck met de boodschap dat het niet klopt wat ze denken en dat het anders zit. Dat voelt als een aanval.

In de literatuur zie je dat satire die aanval kan verzachten en de weerstand kan verlagen, omdat je het niet per se als een aanval ziet als je uitgedaagd wordt. De vorm is wat speelser en stuit minder op weerstand. Mensen die bijvoorbeeld bepaalde politieke desinformatie geloven, delen vaak ook een ideologische achtergrond. De factcheckers komen van ‘de elite’, van een ander kamp. Humor kan dat wellicht doorbreken. Satire maakt bovendien het effect van polarisering minder sterk. Een lossere vorm van factchecks heeft in ieder geval geen negatieve effecten. Het kan geen kwaad om ermee te experimenteren.

En bereiken factchecks met humor een groter publiek?

Ja, een publiek dat gewend is op een andere manier nieuws tot zich te nemen en informatie te consumeren. Factchecks zijn vaak moeilijke, grondige en lange teksten. Dus als je een korte aandachtsspanne hebt en dat niet gewend bent, kan een andere humoristische vorm werken.

Een goed voorbeeld is de Avondshow met Arjen Lubach. Deze stijl werkt onder diverse doelgroepen. Het is anders dan een factcheck maar kan wel een correctie bieden. Een video bekijken kost minder tijd. 

Het is slim om factchecks op de sociale media te verspreiden waar mensen ook desinformatie tegenkomen, zoals op TikTok en Instagram. Een voorbeeld van een factchecker die op die manier een ander publiek bereikt, is Marieke Kuypers. 

Concluderend: hoe moeten we omgaan met desinformatie?

We willen geen brandstof bieden aan desinformatie door mensen wantrouwend te maken richting alle informatie. Het is heel ingewikkeld. Steeds meer mediagebruikers denken dat feitelijkheid niet meer bestaat, dat het een constructie is en vooral ook dat andere mensen bewust bezig zijn met het verspreiden van desinformatie.

Die perceptie, de ‘echte’ informatie en de waarschuwingen komen samen in de bredere crisis van legitimiteit van informatie. Soms missen interventies rond mediawijsheid en waarschuwingen voor desinformatie het onderzoek naar eventuele negatieve neveneffecten. Ik denk dat we goed moeten kijken hoe we interventies inzetten om mensen kritisch maar niet wantrouwend te maken. 

Wat heel belangrijk is voor toekomstige interventies en programma’s is dat we beter weten in welke contexten desinformatie bestaat, hoe groot het aandeel exact is, en vervolgens de interventies afstemmen om proportioneel te zijn met de bedreiging. Nu schieten we vaak met veel ammunitie op iets zonder te weten wat het exacte doelwit is.