Hun hotel op Gran Canaria was vanaf eind februari geen officiële opvanglocatie meer voor bootvluchtelingen, maar ze gingen gewoon door met het huisvesten en op alle mogelijke manieren ondersteunen van Afrikaanse jongens, vertellen Calvin en Unn Tove.

Een week voor de tv-uitzending waarin hun lotgevallen te zien zijn, spreek ik hotelmanagers Calvin en Unn Tove in de Stadsschouwburg van Nijmegen, bij de première van de serie. Het publiek in de zaal heeft net gezien hoe zij als liefdevolle ouders in de weer waren voor tientallen jongens die de gevaarlijke bootreis van Afrika naar Gran Canaria hadden gemaakt. Die aflevering is in februari 2021 gefilmd, en eindigt met een emotioneel afscheid: het Rode Kruis komt alle jongens halen en vervoert ze per bus naar opvangkampen. ‘Het hotel zal vrijdag weer leeg zijn’, horen de kijkers Calvin zeggen. Maar het ging heel anders.

terugkomers

Calvin: ‘Die bus van het Rode Kruis vertrok op 26 februari, en het was meteen daarna duidelijk dat veel jongens buiten het systeem waren gevallen. Sommige sliepen op het strand, andere durfden niet in de bus mee te gaan omdat ze bang waren het land uit gezet te worden, dus diezelfde avond kwamen er al 35 jongens terug naar het hotel. De volgende ochtend haalden we nog twaalf Senegalese jongens op die op straat sliepen. Die hadden op zeker moment in ons hotel gelogeerd, maar het Rode Kruis had ze overgeplaatst, en daarna waren ze dus weer op straat beland. Binnen vier of vijf dagen hadden we alweer tachtig jongens.’

Unn Tove: ‘De meesten waren al eerder bij ons geweest. Die hadden nog wat jongens meegenomen van de straat, minderjarigen waarover ze zich zorgen maakten. Wat er precies was misgegaan met elk van die jongens weten we niet, maar als zo'n jongen zich niet aan de regels van het Rode Kruis houdt, kan hij buiten het systeem terechtkomen. Dan moet hij het zelf maar uitzoeken, vinden ze.’

'Binnen vier of vijf dagen hadden we alweer tachtig jongens.’

Het afscheid bij de bus was dus niet het einde van het verhaal. Wat wel ophield, was de betaling voor hun verblijf door het Rode Kruis. Dus, zegt Calvin, ‘vanaf dat moment deden we alles op eigen kosten. We hebben goede contacten met de politie en de overheid, die we op de hoogte houden over wie er bij ons zijn. Ze staan geregistreerd, we regelen een zorgpas voor ze, en covid-vaccinaties, we geven ze een buskaart. En we staan ze bij in alle procedures zodat ze legaal in Spanje en bij ons kunnen verblijven. Meestal betekent dat asiel aanvragen.’

‘Tegelijkertijd werken we aan hun integratie, bijvoorbeeld door Spaanse en Engelse taallessen te verzorgen. Nee, dat zijn we niet verplicht te doen, het is allemaal privé-initiatief, samen met veel vrijwilligers. Omdat het nodig is. Integratie in de samenleving begint met heel basale dingen. Educatie, psychologische ondersteuning, sociale steun. Ze hebben dramatische dingen meegemaakt. Als je niet aan hun zelfvertrouwen werkt, als je ze in de steek laat, gaat het mis. Dan zouden al onze eerdere inspanningen ook voor niets zijn geweest.’

de straat is geen oplossing

Calvin: ‘Kijk, de straat is voor niemand een oplossing. Er twee dingen die werken: aan de ene kant deportatie, aan de andere kant integratie. Maar als je niets doet, en je laat zulke jongens op straat aan hun lot over, dan zadel je de maatschappij op met problemen. Die jongens hebben geen geld, geen eten, spreken de taal niet. Dus wat moeten ze dan? Bedelen of stelen, dat zijn de opties.’

Het hotel heeft in totaal meer dan 1500 vluchtelingen onderdak geboden, waaronder trouwens ook vrouwen en kinderen, maar is sinds begin juli weer volledig open. Toch biedt het stel nu nog zo’n vijftien jongens onderdak, vertelt Unn Tove. ‘De rest van de tachtig die we eind februari hadden is verder gereisd, bijvoorbeeld naar familie op het Spaanse vasteland, of in Frankrijk. Maar ik heb ook veel berichten gekregen van jongens die nu op het vasteland op straat slapen. Daar heb ik het wel moeilijk mee. Acht jongens zullen nog wel een tijd bij ons blijven, die zijn jong en kunnen nergens heen.’

Wanneer beseften ze eigenlijk dat het opvangen van migranten meer zou worden dan een tijdelijke manier om het hotel draaiend te houden? Unn Tove: ‘Dat voelde ik meteen, al na een paar uur. Ik heb een achtergrond als lerares, ik heb 23 jaar voor de klas gestaan, en ik had al heel snel het gevoel dat dit bij me paste. Je beseft gewoon dat het om veel meer gaat dan eten en onderdak. Ik zag de behoefte aan dagbesteding. Ze zijn niet naar de Canarische Eilanden gekomen om in een hotel te zitten, maar om een menswaardig leven te vinden. Dus we organiseerden allerlei activiteiten, deden dingen samen. En op die manier merkten we dat we echt een waardevolle rol konden spelen, door ze individueel te helpen. Ieder heeft zijn eigen verhaal en zijn eigen behoeften.’

Calvin: ‘Je ziet de psychologische en sociale hulp die ze nodig hebben. Om hun vertrouwen te winnen, moet je ze op allerlei manieren ondersteunen, als een soort ouders. En als je dat eenmaal hebt, kun je op een andere manier met ze werken. Het hele team zag de behoeften van deze jongens, en genoot ervan om deel te worden van hun levenspad. We gaven ze een veilige plek, in elk geval voor de tijd dat ze bij ons waren. En dat was zo veelomvattend, dat het vanzelf je leven gaat bepalen.’

Unn Tove: ‘Dan ga je ook zien wat zij kunnen bijdragen, en wat wij van hen kunnen leren. Zoals wat? Dat heel veel luxe overbodig is, bijvoorbeeld, en hoe veel voedsel we verspillen. Daar ga je dan wel over nadenken.’

juridische hoepels

Waar ze ook over moesten nadenken, was de financiële kant, zegt Calvin. ‘We besloten in februari een stichting op te richten, een goed doel. Waarvoor we door allerlei juridische hoepels moesten springen. Dat hele proces hebben we uit eigen zak gefinancierd, en ook alles wat we sinds februari voor de jongens hebben gedaan, komt voor onze eigen rekening. Die stichting bestaat nu, Mama Africa hebben we ‘m genoemd, maar tot nu toe komt vrijwel al het geld van ons. Omdat deze kwestie veel groter is dan wijzelf, en onze middelen natuurlijk ook niet oneindig zijn, willen we via de stichting fondsen gaan werven om meer te kunnen doen, meer mensen te kunnen helpen die elke dag, ook terwijl wij hier praten, per boot aankomen op de Canarische eilanden. Er is echt een enorme behoefte aan hulp.’