Ongehoord
In de schaduw van de Ararat
De volle bus naar Karabagh stinkt naar knoflook, transpiratie, sigarettenrook, wodka en uitlaatgassen die via een gat in het looppad binnendringen. Op de doorgezeten stoel naast me zit een oude fragiele vrouw met opmerkelijk heldere ogen. Af en toe valt ze in slaap en bonkt haar verfijnd gelaat zachtjes tegen de ruit. Buiten schuift de meer dan vijfduizend meter hoge Ararat voorbij. De passagiers kijken geobsedeerd naar de bruingrijze berg met zijn besneeuwde top. Op zijn flanken verheffen zich kleine heuvels. Hij is zo massief dat het lijkt alsof je hem kunt aanraken. Zo dichtbij en toch zo veraf, want de Ararat ligt net over de grens in Turkije. De berg herinnert de Annenen aan het verloren land, aan de genocide, aan de meer dan een miljoen Armenen die tussen 1915 en 1923 op gruwelijke wijze door de Turken werden vermoord en aan de één miljoen anderen die voor de Turkse pogroms moesten vluchten uit West-Armenië, nu Oost-Turkije.
Vijfentwintighonderd jaar was dit Armeens gebied geweest, lang voordat de eerste Turkse nomadenstammen vanachter de horizon waren opgedoken. De Ararat herinnert de Armenen ook aan het feit dat zij de oudste christelijke natie ter wereld zijn. Daar op de top landde Noachs ark en begon volgens het Oude Testament het leven op aarde opnieuw.
Toen ik enkele dagen geleden in gezelschap van academisch geschoolden opperde dat het relaas over de zeshonderd jaar oude Noach niet anders dan als een symbolisch verhaal kon worden gelezen, was de reactie fel en onverwacht. Nee, ik vergiste me, de avonturen van Noach berusten op waarheid. 'Hier ligt het begin van de mensheid,' zei Tamara Grubikian, een Armeense die als business consultant in Engeland werkt. De andere aanwezigen knikten bevestigend. 'Maar hoe konden al die diersoorten op een schuit van driehonderd bij vijftig el zonder elkaar op te vreten ofte pletten?', probeerde ik nog. Tevergeefs. En ook de vraag hoe de kangoeroe vanaf de steile ijskoude top van de Ararat uiteindelijk naar Australië was gehopt en daarbij ook nog eens over de brede Zee van Timor was gesprongen, veroorzaakte geen enkele barst in hun rotsvaste overtuiging dat de bijbel letterlijk moest worden opgevat. De enige die ik op mijn rondreis ontmoette die niet in de bijbel geloofde was de 26-jarige econoom Vahan Ghochikyan, verantwoordelijk voor de economische wederopbouw van Spitak, een stadje in het noorden dat in 1988 verwoest werd door een zware aardbeving waarbij binnen een minuut meer dan vierduizend mensen, een kwart van de bevolking, om het leven kwamen. 'Waar is God?', vroeg hij mij retorisch, terwijl hij om zich heen wees naar de plat gebulldozerde flats en de containers waarin nog steeds negentig procent van de inwoners bivakkeert. Maar Vahan was de enige ongelovige. Het eerste wat de overlevenden hadden gedaan, was het bouwen van een zinken kerk, die bovenop een heuvel als een ster schitterde. Het was en is de kerk waarop men terugvalt in tijden van rampspoed. Het geloof vormt hun identiteit en de Ararat is daarvan het nationale symbool. Als een reusachtige oermoeder steekt de berg boven de vallei uit. De Armenen zien alleen de noordkant ervan, de rest is even onzichtbaar als de achterkant van de maan. Maar dat maakt niets uit, want de Ararat houdt een onuitgesproken belofte in, de belofte dat het ooit weer goed zal komen. Altijd is hij er geweest en altijd zal hij er zijn. In tegenstelling tot de Turken, die op een goede dag zullen verdwijnen, net zo plotseling als ze in de elfde eeuw als een Bijbelse plaag uit het niets waren verschenen.