Als ergens de Europese ziel huist, is het misschien in de kunstwerken. Bij iedere aflevering van Made in Europe plaatsen we een longread. Deze keer bij de slotaflevering: idealen.

auteur: Maarten Slagboom

‘We zijn in Europa, we zijn in Europa!’ Met vereende krachten hadden ze het zes meter hoge dubbele hek bestormd, dat op de grens was neergezet precies om deze stormloop te voorkomen. Eindelijk was het ze gelukt. De een knielde neer op de grond en dankte God door met zijn armen in de lucht te zwaaien, de ander rolde dronken van vreugde over de grond en probeerde achterwaarts koppeltje te duiken. Weer een ander rende gillend op de camera af: ‘Vrijheid! Vrijheid!’

De beelden van enkele honderden Afrikaanse vluchtelingen die het gelukt was om de Spaanse enclave Ceuta te bereiken haalden vorige maand veel nieuwsuitzendingen. Vrijheid, vrijheid!

'Wir betreten feuertrunken Himmlische, dein Heiligthum', schreef Friedrich von Schiller tegen het einde van de 18e eeuw, de eeuw waarin Europa Verlicht was geraakt. Het gedicht, geschreven in opdracht van een vrijmetselaarsloge, zou in een latere, aangepaste versie geadopteerd worden door Ludwig von Beethoven. 'Bettler werden Fürstenbrüder' was toen al omgedoopt in 'Alle Menschen werden Brüder'. De componist nam de hele tekst als basis voor de koorfinale, de apotheose van zijn onstuimige laatste, negende symfonie. Daarmee deed hij iets wat tot dan toe ongekend was: een zangpartij opnemen in een symfonie, alsof het een popsong was. De Negende groeide uit tot een van Beethovens beroemdste werken. In 1972 − opmerkelijk genoeg nog geen jaar nadat het muziekstuk het hart vormde van de soundtrack van de uiterst gewelddadige film A Clockwork Orange − omarmde de Raad van Europa Ode an die Freude als hymne, om vervolgens in 1985 door de EU-regeringsleiders verkozen te worden tot officieel volkslied van de Europese Unie. Let wel, de instrumentale versie, want precies dat kon muziek beter dan woorden: grenzen overschrijden. De Ode werd een heroïsch klanktapijt van overgave en eenheid. In varietate concordia.

Als geen ander verklankte Beethoven de idealen van de Verlichting. De Brusselse pianist Julien Libeer, op zijn dertigste al een Beethoven-veteraan, wees onlangs nog in een gesprek met Knack op de branie en arrogantie van de componist. ‘Tegen de kliek baronnen en prinsen van wie hij afhankelijk was, zei hij onomwonden: ‘Prinsen zijn er genoeg. Er is maar één Beethoven’. Hij had een moeilijk karakter, was compromisloos, maar in alles wat hij gedaan heeft verlegde hij grenzen. Het is niet verwonderlijk dat Ode an die Freude de Europese hymne is geworden. Vrijheid, gelijkheid, broederschap. Voor een mens in deze tijd, waarin we om de oren worden geslagen met ‘onze normen en waarden’, kan het geen kwaad om je eventjes aan die bron te laven en te beseffen: Europa is meer dan een eengemaakte markt. We delen kunst en cultuur. Dat is geen vrijblijvende boutade’.

Dat de vrijblijvendheid eraf is mag een understatement heten. Wie mijmert vandaag de dag nog over Europa, zoals Bryan Ferry dat deed in Song for Europe van Roxy Music. We schrijven dan 1973. Glamrock rules. Een zweem van weemoed en verlangen hangt over middeleeuwse steden vol kunstschatten. In een oud, leeg café croont de dandy. ‘These cities may change’, zingt hij,  ‘But there always remains/ My obsession/ Through silken waters/ My gondola glides/ And the bridge, it sighs.’ Tegen het eind zingt hij in het Latijn en in het Frans. Pas d’aujourd'hui pour nous/ Pour nous il n’a rien/ A partager/ Sauf le passé.

Ferry zong dat bijna 45 jaar geleden. Ik denk dat zo’n tekst vandaag de dag niet geschreven zou worden. Is Europa al onderwerp, dan dringt zich niet de gondel op die door het zijden water onder de Brug der Zuchten glijdt, maar de crises waaronder het continent gebukt gaat. De migratiecrisis, de financiële crisis, de politieke crisis, de terreurcrisis. Na iedere aanslag die Europa in het hart treft weerklinken dezelfde bezweringsformules. ‘Het is een aanslag op onze manier van leven,’ horen we een staatshoofd zeggen met het gezicht strak in de plooi, ‘maar we zullen niet zwichten’.

Op de binnenplaats van de Dôme des Invalides woonde president Hollande twee weken na de aanslagen in de Bataclan en op de terrassen van Parijse bistro’s en cafés een plechtstatige ceremonie bij. Regeringsleiders, bestuurders, vertegenwoordigers van veiligheids- en hulpdiensten luisterden er naar een uitvoering van Quand n’a que l’amour van Jacques Brel, waarna alle namen en leeftijden werden voorgelezen van de slachtoffers. ‘Omdat ze de vrijheid waren, zijn ze vermoord. 130 namen, 130 afgebroken levens. 130 stemmen die voor altijd zijn verstomd. Gezamenlijk verminderen we het verdriet. Muziek was onverdraaglijk voor terroristen, en om hierop te antwoorden zullen we onze chansons, onze concerten vermenigvuldigen.’ Hollande verwees naar de val van de Muur in Berlijn, in 1989, het einde van de Koude Oorlog, een gebeurtenis overigens die indertijd onder meer gevierd werd met een door Leonard Bernstein in achtereenvolgens West- èn Oost-Berlijn geestdriftig gedirigeerde Negende van Beethoven. Bernstein verving het woord Freude uit Ode an die Freude voor de gelegenheid door Freiheit. ‘Veel slachtoffers waren toen nog kind,’ vervolgde Hollande. ‘Ze waren de jeugd van een vrij volk. Maar ze maakten de aanslagen van 9/11 mee, en later Madrid en Londen. Ze hebben terreur gezien. Maar deze generatie zal overwinnen. Wij hebben de liefde voor het leven. Frankrijk zal altijd aan uw zijde staan.’

staat van ontbinding

Aan grote woorden geen gebrek. ‘Omdat ze de vrijheid waren, zijn ze vermoord’. Onze manier van leven. Wat is dat? Zijn dat de terrassen, de uitgaanscentra, de rosse buurten, de parenclubs, de coffeeshops, de homosauna’s? Schuilt ze nog altijd in de Verlichtingsidealen van Beethoven? Het ingewikkelde is dat er in Europa natuurlijk helemaal geen overeenstemming bestaat over de vraag wat dat is, ‘onze manier van leven’. ‘Onze manier van leven is leeg’, schreef Evangelos Areteos, een Griekse journalist die vanuit Brussel werkt, niet lang na de aanslagen in Parijs. ‘We zitten gevangen in onze ‘decadentie’, in een cultuur van ‘hevig egocentrisme en onmiddellijke beloning’. Precies aan dat besef geeft ook de Franse schrijver Michel Houellebecq op geheel eigen wijze invulling. Wie wil ziet in zijn oeuvre een aanklacht tegen de leegte van de westerse samenleving. In zijn roman Soumission onderwerpt die samenleving zich met relatief gemak aan de islam, blij dat zij eindelijk weer een meester heeft. Hoe ziet dat eruit? Vrouwen krijgen een ondergeschikte rol, zij worden niet langer geacht te werken en de minirok wordt verboden. De werkloosheid daalt, de criminaliteit neemt af en de orde in het land wordt hersteld.

Het toeval wilde dat Soumission precies op de dag gepubliceerd werd waarop de aanslag op Charlie Hebdo plaatshad. Houellebecq stond zelfs in geanimeerde versie op de voorpagina van de editie van die week, compleet met een islamitische feestmuts op z’n hoofd en de eeuwige peuk tussen de vingers. Omdat hij in een eerder interview de islam had weggezet als achterlijk vond de Franse premier het die week van belang om te benadrukken dat Frankrijk niet Houellebecq is. Voor Houellebecq, zonder enige twijfel een van de grootste Europese schrijvers van deze tijd, zijn de Verlichtingsidealen allesbehalve kroonjuwelen. Sterker, achter de filosofie van de Verlichting kunnen we wat hem betreft een groot kruis zetten. De Verlichting staat bij Houellebecq gelijk aan rationalisme en hedonisme. Overgave (soumission) aan de islam zou vanuit die optiek misschien niet eens zo’n gek idee zijn, dat is het sentiment waarmee hij speelt.

In de roman is in 2020 de Moslimbroederschap de grootste partij geworden omdat zij het gematigde alternatief is voor het Front National. Lang niet gek, die orde van de sharia, zou de lezer kunnen denken, en bovendien: tel je zegeningen als polygamie legaal is. ‘We moesten ons bij de feiten neerleggen’, merkt de tot de islam bekeerde rector van de Parijse universiteit op in de roman, ‘nu West-Europa zo’n weerzinwekkende graad van ontbinding had bereikt, was het niet meer in staat zichzelf te redden – net zomin als het antieke Rome dat was geweest in de vijfde eeuw van onze jaartelling’.

Een weerzinwekkende graad van ontbinding mag wat sterk zijn uitgedrukt, de Verlichtingsidealen zijn op z’n minst niet langer een vanzelfsprekend antwoord op de vraag naar onze manier van leven. Maar als er één woord is dat zich opdringt tijdens het zoeken naar dat antwoord, is nog wel steeds vrijheid. ‘Jezelf zijn en vrij zijn is een bron van vreugde, kracht en enthousiasme. Maar het is ook een oorzaak van angst, twijfel en soms van duizeling’, schrijft de Franse historicus Roger Martelli in zijn boek L'identité, c'est la guerre ('identiteit is oorlog').

Het is precies waarop actrice Juliette Binoche in onze slotuitzending zinspeelt. De oorlog, zegt ze, is er al. We zijn in oorlog. Ze voelt dat als ze door de straten van Parijs wandelt. Een raar soort sensatie maakt zich dan plots van haar meester, dat indringende besef van oorlog. De algehele angstsfeer, al die mensen die op straat leven en niets meer hebben, en de onverschilligheid die wild om zich heen grijpt. Intussen, voegt ze eraan toe, maken landen zich op voor de aanval.

Een van de indrukwekkendste rollen die Binoche ooit speelde was die van de weduwe Julie in Bleu, het eerste deel van de trilogie die de Poolse regisseur Krzysztof Kieślowski wijdde aan de drie waarden van de Franse Revolutie: vrijheid, gelijkheid en broederschap. Bleu, vernoemd naar de eerste kleur uit de Franse vlag, droeg hij op aan vrijheid. Julie’s man werkte als componist aan een Song for the Unification of Europe, een megalomaan werkstuk voor twaalf orkesten  - op een oud-Griekse tekst over liefde uit een brief aan de Corinthiërs - die de (toen nog) twaalf lidstaten van de Europese Unie verenigen. Het stuk is onvoltooid als hij en hun 5-jarige dochtertje plots omkomen bij een auto-ongeluk. Julie is de enige die de ambitieuze compositie af kan maken. Hoewel ze volledig gedompeld is in rouw moet en zal ze zijn ode aan Europe vervolmaken. Dat helpt bij haar herstel en verschaft haar hernieuwde vrijheid.

oeverloze discussie

Maar wat vermag de kunst in het echte Europa dat, zoals de actrice zegt, in oorlog is?

Daags na de terreuraanslagen in Parijs in november 2015 riep de Italiaanse premier Renzi een zogeheten ’cultuurbonus’ in het leven. Het idee: alle jongeren van 18 krijgen 500 euro per jaar krijgen om te besteden aan cultuur. ‘Wat er in Parijs gebeurde, laat zien dat we verwikkeld zijn in een culturele strijd’, zei hij. ‘Zij vernietigen standbeelden, wij houden van kunst. Zij vernietigen boeken, wij zijn een land van bibliotheken. Zij brengen ons terreur, wij antwoorden met cultuur.’ Kunst en cultuur als contra-terreur dus eigenlijk, als wapen. Visconti of Caravaggio als antwoord op de aanslagen. Een populistisch gebaar dat niettemin appelleert aan die even prangende als ongemakkelijke vraag: wat is dat dan, ‘onze’ cultuur? De cultuurbonus-keuze werd overigens beperkt tot een door het ministerie van Cultuur opgestelde lijst van auteurs, films en concerten. En natuurlijk draaide het uit op een flop. Niet alleen was de aanvraagprocedure nodeloos ingewikkeld, voor veel jongeren zijn theaters en musea het domein van een andere planeet. Voor hen is film Netflix, en muziek Spotify.

De cultuurbonus zou een uitstekend onderwerp zijn geweest voor de oeverloze discussies tussen de patiënten in De Toverberg, het monumentale boek van Thomas Mann. Hij schreef zijn roman aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog, in een Europa dat doordesemd was van nationalisme. Het Vooruitgangsdenken had ons, alle verheven idealen ten spijt, aan de rand van de afgrond gebracht.

Sanatorium in Davos uit 'De Toverberg'

Het boek speelt zich af gedurende een periode van zeven jaar in een sanatorium in de buurt van het Zwitserse Davos. We volgen hoofdpersonage Hans Castorp in de ellenlange gesprekken die hij voert met de mede-bewoners, in wie Mann archetypen projecteerde die de Grote Ideeën vertegenwoordigden. Zo raakt Castorp danig onder de indruk van de zelfverzekerde Verlichtingshumanist Lodovico Settembrini, maar ook van de fatalistische reactionair Leo Naphta. In veel opzichten zijn die twee elkaars tegenpolen. Castorp raakt verstrikt in een onontwarbare kluwen van visies. Mann verbeeldt dat mooi wanneer de protagonist verdwaald raakt tijdens een fikse sneeuwstorm. Ook laat hij de twee kemphanen, de verlichte vooruitgangsdenker en de extremist die wel heil ziet in totalitaire oplossingen, duelleren in de sneeuw. Castorp zelf is de eeuwige aartstwijfelaar, gretig op zoek naar informatie die hem inzicht zal verschaffen in ‘zin en doel van het leven met zijn dienstvoorschriften’. Hij is de belichaming van de idee dat we ze beiden in ons verenigen, de humanist en de reactionair, het vooruitgangsdenken en de behoudzucht.

‘Zoals Settembrini het voorstelde en uiteenzette,’ schrijft Mann in De Toverberg, ‘streden er twee principes om de wereld: de macht en het recht, de tirannie en de vrijheid, het bijgeloof en de kennis, het principe van het behoudende en dat van de gistende beweging, de vooruitgang. Het een kon men het Aziatische principe noemen, het ander daarentegen het Europese, want Europa was het land van de rebellie, van de kritiek en herscheppende activiteit, terwijl het oostelijke werelddeel de onbeweeglijkheid, de werkeloze rust belichaamde. Het leed niet de minste twijfel welke van beide machten uiteindelijk de overwinning ten deel zou vallen - het was die van de verlichting, van de vervolmaking aan de rand van de rede.’

Naphta, een fanatieke jezuïet, noemt het verlichte individualisme een halfslachtige concessie, zoals hij ook de spot drijft met het idee van een liberale islam (‘Turkije als nationale en constitionele staat – wat een triomf der menselijkheid!’). Settembrini houdt tijdens de twistgesprekken voet bij stuk. ‘Ach wat, loop heen met uw fataliteit! De menselijke rede hoeft maar sterker te willen zijn dan de fataliteit, en ze is het.’

Davos, Zwitserland

Directe aanleiding voor het schrijven van De Toverberg was een verblijf van Thomas Manns vrouw Katia in het Waldsanatorium van Davos in 1912. In talrijke brieven schreef ze haar man over het leven aldaar en in de drie weken dat hij haar daar opzocht leerde Mann het sanatoriumleven zelf goed kennen. Oorspronkelijk dacht hij zijn indrukken te verwerken in een novelle, die een tweeluik zou moeten vormen met Tod in Venedig. Het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog dwong hem het werk neer te leggen. Pas in 1920 hervatte hij zijn werk aan de roman, die uiteindelijk uitdijde tot een pil waartegen je alleen maar u kan zeggen en die je alleen meester wordt als je je er dagen aaneen in onderdompelt. De ironie wil overigens dat Katia Mann eigenlijk verkeerd gediagnostiseerd was. De Zwitser Rudolf Virchow, inmiddels in de negentig, was tijdens haar latere leven haar arts en is nog altijd in het bezit van de oorspronkelijke röntgenfoto die dat uitwijst. Katia Mann werd dus indertijd ten onrechte in het sanatorium opgenomen.

Voor de roman is het in elk geval heel heilzaam geweest. Het sanatorium in de Alpen was de ideale arena voor Manns uiteenzetting. Een locatie waar de tijd stil staat en je goed kunt reflecteren. Voor wie er enige tijd verblijft worden alle dagen eender, uiteindelijk maak je het verstrijken van de tijd nog hooguit op aan het moment waarop de middagsoep wordt gebracht. ‘En op hetzelfde moment heb je het te pakken – je weet niet hoe of wat; het begint je te duizelen, als je de soep ziet komen, de tijdsvormen vervagen, vloeien ineen, en wat zich aan je openbaart als de ware vorm van het zijn, is een stilstaand moment, waarin je eeuwig en altijd de soep gebracht wordt.’ De ijle lucht daar boven is goed tegen maar ook goed voor de ziekte, met als gevolg dat er jaren verstrijken. Voldoende tijd om een staalkaart te vormen van ideeën waarmee je naar Europa kan kijken. Met optimisme of met pessimisme? Rationeel of juist niet? Vanuit het individu of als collectief? Uiteindelijk maakt Castorp geen duidelijke keuzes, het is eerder alsof hij alle opties absorbeert en oplost in het niets. Hoe dan ook zien we hem aan het eind van de roman terug in de loopgraven van de Eerste Wereldoorlog.

De Toverberg (1924)

Thomas Mann zelf zweefde in veel opzichten ook tussen Settembrini en Naphta. Nog in 1923, een jaar voor het verschijnen van De Toverberg, schreef hij met Betrachtungen eines Unpolitischen een uitgesproken anti-democratisch schotschrift: ‘Wat Europa thans nodig zou hebben is de verlichte dictatuur’. Volgens Mann moest de Duitse wereld van de geestelijke verfijning afgeschermd worden tegen de politieke werkelijkheid. Tegen het eind van het decennium ontpopte hij zich meer en meer tot een militant humanist. In de jaren dertig keerde hij zich tegen het opkomend nationaalsocialisme en antisemitisme, om in 1938 uiteindelijk de wijk te nemen naar de Verenigde Staten. Hij bleef het humanistische Duitsland koesteren. ‘Waar ik ben is Duitsland. Ik draag de Duitse cultuur in mij’, zei hij kort na aankomst in New York. Hij werd Amerikaans staatsburger, maar keerde aan het eind van zijn leven terug naar Zwitserland, het land van De Toverberg. Hij ligt begraven in Kilchberg, niet ver van Zürich.

Thomas Mann ging dus na verloop van tijd heel anders denken over de relatie tussen de kunsten, de wereld van de geest en de politiek. Kunst en politiek engagement, het is altijd een moeizaam huwelijk geweest. Spreekt de kunstenaar zich uit, dan misbruikt hij de kunst om een pamflet te maken. Spreekt de kunstenaar zich niet uit, dan leeft hij te veel in een ivoren toren, of onder een reusachtige steen. Het is nooit goed. Ook anno nu geldt dat. ‘Weldra zal de wereld in brand staan, vrezen sommige mensen, maar de schrijver gaat gestaag door met het produceren van literatuur en het onderzoek dat aan die literatuur ten grondslag ligt,’ schreef Arnon Grunberg in februari in zijn Paroolcolumn.

Af en toe doet iemand een dappere pogingen de twee aaneen te hechten. Dat zijn heus niet altijd leunstoelintellectuelen. Neem de Engelse hitzangeres Lily Allen, vanwege haar turbulente liefdes- en uitgaansleven een geliefd onderwerp van de Britse tabloids. De kritiek was niet van de lucht toen ze vorig jaar in tranen uitbarstte tijdens een reportage in de jungle Calais voor de Engelse televisie. Ze was vooral getroffen door de kinderen die er onbegeleid rondzwerven. ‘I apologise on behalf of my country', zei ze tegen een Afghaanse jongen die op de vlucht is geslagen voor de Taliban, ‘I'm sorry for what we’ve put you through,’ zegt ze nog beheerst, maar kort daarna wrijft ze de tranen uit haar ogen. Hoewel er ook wel bijval was, kreeg Lily Allen via de sociale media de volle laag. Een van de allervriendelijkst geformuleerde reacties was deze van ene Will: ‘Maybe the rich who live in mansions should take them in. I can't fit many in my studio council flat’. Waarop de Londense muzikant Fryars antwoordde met een tweet waarin hij vertelde dat Allen drie weken daarvoor juist een vluchtelinge in huis had opgenomen.

naderend onheil

Juliette Binoche kiest haar woorden zorgvuldiger, maar windt er evenmin doekjes om. ‘It is our obligation to show compassion,’ zei de actrice tijdens een persconferentie tijdens een Hongaars filmfestival afgelopen najaar, ‘we should stop the divorce between the North and the South. If not, we are preparing the future wars’. Binoche, zelf afkomstig uit een Poolse migrantenfamilie, liet zich van ongekend felle kant zien. Hoofddoekjes en sluiers gingen volgens haar wel degelijk samen met feminisme. ‘For some women it’s very much a fashion statement and of their indication of saying ‘Fuck you, I want to dress the way I want, you don't judge me and tell me what to do’. I think it’s as bad from the Western point of view to say ‘don't do this’. It’s for the women to choose.’

Een kleine tweehonderd kilometer ten westen van Miskolc, waar het filmfestival werd gehouden, woont de schrijver György Konrád. Niet meer zo goed ter been, maar nog altijd helder van geest. En nog altijd levend met het motto Een dag niet geschreven is een dag niet geleefd. Uitgerekend hij, het links-liberale geweten van Europa dat met zijn familie de gruwelen van de holocaust overleefde, kon het niet méér met Binoche oneens zijn. Een aanhanger van de rechtse populist Orbán is hij beslist niet, maar op één punt moet Konrád de Hongaarse premier gelijk geven: zijn verzet tegen de komst van grote groepen migranten uit islamitische landen. ‘It hurts to admit it, but on this point Orbán was right,’ vertrouwde de schrijver The New York Times toe. Bevriende auteurs, onder wie veel oud-dissidenten, probeerden hem op andere gedachten te brengen. Zonder resultaat. Voor Konrád, vooral sinds zijn deelname aan de series van Wim Kayzer in de jaren tachtig en negentig ook hier in Nederland genoegzaam bekend, is het niet zo ingewikkeld. Eerst was er het nazisme, toen het communisme, en nu dreigt het islamisme. En de grote groepen vrome moslims, stelt Konrad, zullen niet snel integreren want ‘they don’t consider European culture and humanism superior to their own.’

Dimitri Verhulst en György Konrád in Budapest

Juist Konrád, overlever van de 20e eeuw, juist de man wiens familie als enige joodse familie uit zijn dorp de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog overleefde, zegt te begrijpen waarom Orbán een tweede stalen hek met prikkeldraad aan de grens met Servië bouwt.

Konrád laat niet na erop te wijzen dat de islam geen renaissance heeft doorgemaakt, geen verlichting. Hij wijst op de grote mentaliteitsverschillen die er zijn: als je Turken vraagt of de religieuze leiders het laatste woord moeten hebben, dan zegt 85 procent ja, in de rest van Europa is dat maximaal 12 procent. Hij waardeert het als mensen belangeloos vluchtelingen willen helpen, maar niet als hypocriet goedmakertje. ‘Als we nu aardig zijn tegen de moslims, kunnen we misschien iets goed maken van wat we de Joden hebben aangedaan,’ zei hij eerder in een interview. ‘Daar hou ik niet van. Merkel is een domineesdochter, zij probeert de eer te redden.’ Kom bij Konrad niet aan met een cultuurverschil in het voordeel van West-Europa. ‘Hebben Nederlanders en Duitsers dezelfde waarden? Zijn Nederlanders in essentie veel democratischer dan Oost-Europeanen? In Nederland is 68 procent van de Joden gedood. In Hongarije precies hetzelfde percentage. Dat was het Europese gemiddelde. Dus niemand heeft veel recht zich goed te voelen, we hebben allemaal veel reden om ons te schamen. Daarom zeg ik, we proberen dezelfde rechten en waarden na te streven en dat is niet gemakkelijk. Wat dat betreft ben ik realistisch.’

In zijn woning in Boedapest zet Konrád zich nog dagelijks aan het werk achter de schrijftafel. ‘Misschien,’ zegt hij nu in onze uitzending, ‘zal Europa reageren met zelfverdediging. Het is geen gemakkelijke intellectuele opgave om honderdduizenden moslims toe te laten met als gevolg dat er een extreem-rechtse wind door het continent gaat waaien. Zie dan de democratie nog maar te bewaren. De democratie is in gevaar. In die zin is het nu een vergelijkbare situatie als in de periode waarin Thomas Mann moest besluiten wat het juiste pad was om te bewandelen als schrijver. Het is niet mogelijk om altijd aardig te zijn tegen iedereen die in je huis komt. Ik denk dat de Settembrini in mij veel heeft geleerd sinds de tijd van Mann. Hij is niet zo naïef meer, hij weet al waar het allemaal toe zal leiden.’

In zekere zin weerspiegelen György Konrád en Juliette Binoche Thomas Manns personages Naphta en Settembrini. Konrad met zijn betoog om toch vooral niet te veel moslims toe te laten in Europa, Binoche met haar humanistische open armen en haar focus op de gedachte dat we allen migranten zijn, allen afstammend van de eerste homo sapiens in Ethiopië. Hoe dan ook voelen ze zich beiden niet senang als ze door hun stad lopen. Het is dat onbestemde gevoel waarmee die andere Hongaarse schrijver Sándor Márai de dag beschreef waarop Duitsland Oostenrijk binnenviel. Hij schreef: ‘Niemand kon geloven dat de dingen waar we heimelijk bang voor waren, echt zouden gebeuren’. Met de dreiging die in de lucht hangt, en met een groeiend gevoel van onthechting, daalt langzaam maar zeker het besef in dat er iets verloren gaat. Nu, hier, in het Europa waarmee we zijn opgegroeid. Of we nu een Settembrini zijn of een Naphta. En we lijken onvoldoende bij machte het tij te keren. Dat stemt strijdbaar maar ook melancholiek. Het is de snaar die de componist Edward Elgar zo schitterend weet te raken in zijn adagio Sospiri. Hij schreef dat stuk aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog, toen de lucht eveneens zwanger was van naderend onheil. De strijkers zwellen aan, maar vlijen ook weer neer in een moment van overgave. De Sospiri zijn de diepe zuchten die Europa slaakt.

kunst en cultuur als lijm

Toch is voor de oude Konrád niet alles troosteloos en uitzichtloos. In een essay met de titel Why Europe? schreef hij nog niet zo lang geleden: ‘However, if we are looking for an answer to the question of what holds Europe together, I would say without hesitating: its symbolic culture, the arts, literature, including Europe's religious and secular literature, all of which existed hundreds and thousands of years before our continent’s economic and political alliance.’

Het zou een tekst van Pieter Steinz kunnen zijn, de man op wiens boek onze serie is gebaseerd. Ik zocht op wat Steinz over De Toverberg had geschreven. In Made in Europe noemt hij het boek de Mount Everest van de wereldliteratuur. Ook in zijn laatste boek Leven met ALS, waarin hij andermaal de grote werken uit de literatuur tot zich neemt en ze verbindt aan zijn ziekteproces, wijdt hij opnieuw een kort essay aan het boek. ‘Nee, het ziekenhuis is geen Toverberg,’ schrijft Steinz, dan al zeer ernstig ziek. ‘En toch zie ik één belangrijke overeenkomst tussen mijn Werdegang en die van Manns hoofdpersoon. Als Hans Castorp na zeven jaar onder de hoede van zijn leermeesters uiteindelijk perfect gebildet de berg afkomt, wandelt hij regelrecht de loopgraven van de Eerste Wereldoorlog in; al die jaren zorg en opvoeding zijn voor niets geweest. Als ik na alle peperdure operaties, honderd soorten medicijnen en weken van liefdevolle verzorging de intensive care verlaat, heb ik nog steeds ALS en zal een lang leven mij niet beschoren zijn. Het is een staaltje ironie waarvoor Thomas Mann zich niet geschaamd zou hebben.’

Daarna sloeg ik Slingerbeweging open, een van de laatste boeken van György Konrád. En daar las ik: ‘Een kunstwerk is een georganiseerde droom, niet al die letters maar de innerlijke serie gebeurtenissen die het in gang zet. De gedachte presenteert zich als een verschijning, de ideeën en hun lichamen komen bij elkaar. Een echt kunstwerk is moeilijk te vergeten, de kunstenaar maakt een raadsel waar je lange tijd naar kunt kijken. Het werk kijkt terug als had het een gezicht, het neemt je op, zoekt je terwijl je je ervoor probeert te verstoppen.’