Marathoninterview Kees Fens

Kees Fens

Kees Fens rookte vroeger dertig sigaretten per dag en las zes dikke boeken per week. Dat werd wegens gezondheidsproblemen allemaal wat minder - hij stopte met roken en het aantal boeken kwam vaak niet boven de twee per week - maar in de zomer van 1986 verschenen er twee maal per week stukken van Fens in de Volkskrant. Met Vrij Nederlandjournaliste Aukje Holtrop praatte hij vijf uur lang over het katholicisme, zijn ambities als jonge jongen en zijn grote passie: literatuur.

Tot 1977 waren dat alleen literaire kritieken, daarna vooral essays over allerlei cultuurhistorische onderwerpen, met een kleine voorkeur voor het werk van de kerkvader Augustinus. Maar ook de poëzie en de sport kwamen ruimschoots aan bod. Op 8 augustus 1986 was Fens al enkele jaren hoogleraar Moderne Letterkunde aan de Katholieke Universiteit Nijmegen. En dat terwijl hij nooit een academische graad had behaald.

Biografie Kees Fens

"Iets waarmee je gelukkig bent geweest, daar moet je je niet van afkeren"

De ‘beste lezer van Nederland’ kwam in 1929 in een rooms-katholiek milieu ter wereld. Zijn ernstig zieke vader zag de jonge Fens twee keer per jaar, wanneer hij hem kwam bezoeken in het sanatorium. In 1939 stierf zijn vader. “Dat was ook niet zo leuk.” Op de lagere school kreeg hij les van de Broeders van Maastricht, een religieuze orde van jonge mannen die geen priester werden, maar in plaats daarvan jongens les gaven. Fens heeft daar naar eigen zeggen uitstekend onderwijs genoten. Het katholicisme maakte als jongetje grote indruk op hem en hij is dan ook in de rest van zijn leven altijd naar de kerk blijven gaan: “Iets waarmee je gelukkig bent geweest, daar moet je je niet van afkeren.”

Na de lagere school ging hij naar het St. Ignatiusgymnasium in de hoofdstad. Hij behaalde in 1948 zijn A-diploma en volgde daarna een avondstudie Nederlands voor het Middelbaar Onderwijs aan de net opgerichte Vrije Leergangen in Amsterdam. Een universitaire studie zat er vooralsnog niet in. Vanaf 1959 tot 1982 was hij docent Nederlands, eerst op het Triniteitscollege in Haarlem, later op de Frederik Muller Akademie in Amsterdam.

In 1955 begon Fens met het schrijven van literaire kritieken in het weekblad De Linie. In 1960 begon hij voor De Tijd te schrijven en toen hij daar in 1968 mee ophield, verschenen zijn kritieken in De Volkskrant. Jarenlang baseerden lezers het al dan niet aanschaffen van een boek op zijn recensie in de Volkskrant. Met Jaap Oversteegen stond hij in 1962 aan de wieg van het literaire tijdschrift Merlijn. De makers van het tijdschrift bewogen vooral in academische kringen. Literatuur moest op een meer wetenschappelijke manier worden benaderd. Het ging om de tekstanalyse. In een interview met het Rotterdams Dagblad zegt Fens in oktober 1999: “Ik denk dat Merlijn het belangrijkste tijdschrift is geweest. De methode van Merlijn heeft zich op de universiteiten, naast de mode van de dag, ontwikkeld tot de klassieke vorm van tekstanalyse. Het idee dat je niet zomaar alles kunt beweren over een roman of een gedicht, maar dat je ook moet aantonen dat het er echt in de tekst staat.” Het tijdschrift ging in 1966, na vier seizoenen, ter ziele. Vanaf 1977 ging hij officieel als medewerker en columnist van de Volkskrant door het leven, ook omdat hij zich niet meer alleen op de literatuur richtte, maar onder meer ook sportcolumns schreef.

Fens werd in juni 1983 de eerste niet-academische hoogleraar van Nederland. Hij werd professor Moderne Letterkunde aan de Katholieke Universiteit Nijmegen. Ruim elf jaar later ging hij met emeritaat. In zijn afscheidscollege, ruim elf jaar later, uitte hij zijn teleurstelling en frustratie over het gebrek aan interesse voor zijn vak: “Als ik hier een college zou aankondigen over Thomas Moore tussen Middeleeuwen en humanisme, zie ik weinig studenten.” Na zijn emeritaat werd hij in 1994 aan dezelfde universiteit bijzonder hoogleraar literaire kritiek. Die functie legde hij in 2001 neer. Drie jaar later ontving hij een eredoctoraat van de Universiteit van Amsterdam. In een interview naar aanleiding daarvan zei Fens in dezelfde krant: “Mede door de overheersing van de middelmaat werd voor mij het schrijven van literaire kritieken niet interessant meer.” De lijst met gebundelde kritieken en essays is indrukwekkend. Voor zijn werk kreeg hij onder andere de Laurens Janszoon Costerprijs en de P.C. Hooftprijs.

Kees Fens schreef het boekenweekessay van 2007, Op Weg naar het Schavot, in het kader van het thema Lof der Zotheid. Op het Boekenbal werd hij tot Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw benoemd.

Hoogtepunten uit het interview

"Ik hoorde jaren later dat mijn vader heel goed moppen kon vertellen, toen ging ik door de grond, want dat vind ik een van de ergste dingen die mensen kunnen doen"

Kees Fens zat op vrijdag 8 augustus, met Aukje Holtrop afgesloten van de rest van de wereld, in een kamer met een hele bijzondere inrichting. Hij vermoedde dat een kapitein ervoor verantwoordelijk was: “Het lijkt nog het meest op een huiskamer van een langgeleden gepensioneerde kapitein van de Maatschappij Nederland of zo, dat is zo'n maatschappij die op Indie gevaren heeft, want ik kijk recht op een heel slecht schilderij van een hele grote boot, dat ie waarschijnlijk bij zijn afscheid gekregen heeft. Het leukste wat in de kamer staat is een paard uit een draaimolen, dat heeft ie waarschijnlijk aangeschaft voor zijn kleinkinderen. Dat doet me denken aan de woonkamer van Simon Carmiggelt, die dat jaren in zijn kamer had staan, eerst voor zijn kinderen, later van zijn kleinkinderen. Het enige wat detoneert is een klok die typisch kantine-achtig is, die je alleen maar in Nederlandse kantines ziet.”

De dood van zijn vader, toen hij 9 jaar oud was, heeft bij Fens zijn sporen achtergelaten. “het eerste beeld dat ik van hem heb (zijn vader) is iemand die in bed ligt. Want mijn vader lag in een sanatorium en daar mochten wij dus twee keer per jaar komen. Dat was in Hoog-Laren. En dan in de grote vakantie een keer, en met de kerstvakantie een keer. Als iemand vroeg dood gaat, blijf je altijd met duizenden vragen zitten. AH: zou het veel verschil maken met iemand die veel later overlijdt? KF: ja dat denk ik wel, het meest erge is is dat je niet weet wat voor iemand het is, je vormt je pas rond je 25e, 30e een beeld van je ouders. Maar 9 jaar en bij iemand die nooit thuis is geweest? Naarmate je zelf wat ouder wordt, wordt je nieuwsgierigheid naar je oorsprong ook groter. Mijn moeder is geen norm, die vond alles geweldig. Ik hoorde jaren later dat hij heel goed moppen kon vertellen, toen ging ik door de grond, want dat vind ik een van de ergste dingen die mensen kunnen doen, een barst in het schilderij.”

Uiteraard gaat het in de vijf uur die het interview duurt ook over Fens’alom geprezen taalgebruik. Maar er zijn ook kritische geluiden, niet in de laatste plaats van Fens zelf: “ik schrijf natuurlijk wel met veel bijzinnen, zinnen tussen haakjes en streepjes en dat is eigenlijk niet goed, want dat betekent dat je de mededeling niet in 1 zin krijgt. Als ik veel korte zinnen achter elkaar schrijf, dan krijgt wat je schrijft, zoiets ontzettend absoluuts, zoiets stelligs. Je moet maar eens opletten, de stelligste hoofdartikelen die je in een Nederlandse krant te lezen krijgt, die staan in de Telegraaf, dat zijn hele korte zinnen. Een heel enkele keer dat ik wat herlees, dan zie je aankomen, daar kun je meteen dit tegen in brengen. Dan laat ik zien dat ik het tegendeel ook wel in de gaten heb. Maar die nuancering blijkt natuurlijk ook uit de woordkeus. Je gebruikt gauw wel eens een woord als wellicht of waarschijnlijk, of dunkt me. Dat doe ik te veel, te veel hoor. Ik gooi het er ook wel uit, maar dan schrik ik van de stelligheid van het proza.”

Aan het einde van de vijf uur krijgt Fens nog één minuut van Cor Galis om te zeggen wat hij op zijn hart heeft. Hij weet er elke seconde van te benutten. “Ik wou mijn bewondering uitspreken voor het optreden van Wim Kok bij de onlangs politieke debatten in de Kamer. Het enige bezwaar dat ik tegen hem heb is dat hij als alle integere mensen geen gevoel voor humor heeft, want humor is het begin van de corruptie, want wie lacht, stemt toe. En ik wou hem ook hier om prijzen, omdat hij het woord portemonnee in de meest essentiële zin die het woord kan hebben weer in het Nederlandse parlement heeft ingevoerd. Hij is ook de enige Nederlander, vind ik, die het woord portemonnee kan uitspreken zoals het hoort, namelijk als een beurs waar bijna niks in zit en waar je steeds weer in moet kijken of er nog wat inzit om in de dagelijkse levensbehoefte te voldoen. Er is geen Nederlander, zou ik willen zeggen, het woord portemonnee zo indringend kan uitspreken, hij legt het ook altijd als laatste woord in de zin, en dat vind ik terecht, daar heb ik met zeer veel bewondering naar geluisterd, eerlijk gezegd, en dat wilde ik toch graag kwijt.”

De interviewer: Aukje Holtrop

"Het is elke keer een gelukje als ik het mag doen"

“Ik kende Kees Fens helemaal niet goed. Ik had hem wel een paar keer ontmoet, maar daar was alles mee gezegd. Mijn man kende hem dus hij was wel eens bij ons thuis geweest, maar echt kennen, nee. Het was de eerste zomer dat we het marathoninterview deden en we vonden dat er een vrouw in moest. We hadden volgens mij Annie Schmidt al geregeld, maar die kon ineens niet. Toen hadden we een week om iemand anders te regelen. Kees Fens wilde meteen, dus dat was fantastisch."

"Mijn man, die Kees kende omdat hij ook neerlandicus was, zei dat hij het wel zou doen en dat hij vreselijk leuk kon vertellen. Dat leek mij ook een goed idee, dus heb ik me in één week als een gek voorbereid. Ik had de vijf uur in thema’s ingedeeld: je begint dan in het heden, gaat terug naar het verleden en zo ga je langzaam naar de toekomst. En als thema’s heb je dan zijn jeugd, het gezin, het katholicisme. Ik maak altijd wel een structuur voor een interview, dat doe je ook als je een stuk schrijft. Het is natuurlijk de kunst om te zorgen dat het lijkt of zo’n gesprek uit de losse pols komt, maar er zit natuurlijk heel wat voorbereiding achter."

"Ik weet nog dat de kamer in Het Gebouw waar het gesprek werd opgenomen was omgevormd tot iets heel bijzonders. Er lag een tijger op de grond, er hingen allemaal vreemde schilderijen, er was ontzettend veel eten en drinken. Ik vroeg Kees Fens als eerste om de kamer te beschrijven. Zo kwamen we al snel op zijn vader uit die stierf toen hij een jaar of tien was. Die had tbc, dus was ook niet thuis. Zijn moeder heeft het na de dood van zijn vader heel moeilijk gehad, het gezin leidde een armoedig bestaan. Daar vertelde hij heel mooi over, net als over zijn katholieke opvoeding."

"Peter Flik was ervan overtuigd dat de gespreksstof niet lang genoeg was voor vijf uur radio. Hem leek het heel leuk om te zien wat er gebeurde als er stiltes vielen. Ik was er eigenlijk niet bang voor, niet voor de stiltes, maar ik geloofde ook niet dat er stiltes zouden vallen. Er stonden ook platen klaar, daar konden eventuele stiltes mee worden opgevangen, maar daar is volgens mij nooit gebruik van gemaakt."

"Kees vond het geweldig om te doen, een live gesprek van vijf uur. Daar ligt wel een beetje ijdelheid aan ten grondslag, maar het was ook ontzettend leuk om met hem te praten. Hij is ontzettend intelligent en geestig en kon heel smakelijk vertellen over de dingen die hij op straat zag, over de haringverkoper of over neefjes en nichtjes. Hij is een geweldig observator. Daarin heeft hij wel wat van Carmiggelt, die kwam ook niet veel verder dan Amsterdam, maar kon ook prachtig vertellen."

"Hij is een echte journalist, in het opzicht dat hij zich er dood aan kan ergeren dat hij tegenwoordig maar twee keer per week in de krant staat. Hij heeft ook een tijd lang met drie stukken per week in de krant gestaan, maar dat was hem waarschijnlijk nog te weinig. Hij zit nog steeds vaak te morren over dat ie weer minder woorden heeft gekregen. Uit het gesprek is eigenlijk wel een vriendschap ontstaan. Ik bezoek hem vrij regelmatig en dan zitten we een uurtje aan zijn keukentafel en dat is altijd heerlijk."