Wat valt er in godsnaam nog over die uitgekauwde jaren zestig te melden? Plenty! Het Victoria & Albert Museum in Londen heeft een monsterklus geklaard door enige ordening aan te brengen in de overweldigende nalatenschap van het tijdvak 1966-1970.

De Amerikaanse president-elect Donald Trump liet zijn podiumopkomsten in de aanloop naar de Republikeinse Conventie een paar keer begeleiden door ‘Revolution’ van The Beatles. Misschien zou er in het graf van John Lennon op die momenten iets zijn omgewenteld als hij niet gecremeerd was geweest, maar erg waarschijnlijk is het niet – Lennon was maar kort politiek actief, ‘uit schuldgevoel’. Hij was eerst en vooral een vrijdenker met als diepste overtuiging ‘serve yourself’ – want niemand anders doet het voor je.

Trumps muziekkeuze zegt wel iets over een heersend gebrek aan historisch benul. Wat aanschouwelijk onderwijs over de context van ‘Revolution’ in zijn tijd, nu vijftig jaar geleden, kan dus geen kwaad. Trouwens: omdat het toeval wel degelijk bestaat, is het aardig erop te wijzen dat exact vijftig jaar voordat Trumps onwaarschijnlijke overwinning een feit was Paul McCartney in een neerslachtige bui zijn auto in de prak reed en omkwam. Dit tragisch ongeval vond plaats in de vroege ochtend van woensdag 9 november 1966. Ja, die dag viel ook op een woensdag. Verder is dit natuurlijk een onzinverhaal dat onze feitenvrije tijd ver vooruit was. Feit is wel dat John Lennon later diezelfde woensdag een trapje beklom in de Londense Indica Gallery, door een vergrootglas naar het plafond keek en ‘yes’ las. Hij viel op kunstenaar Yoko Ono, ze trouwden en lagen een paar dagen in een hotelbed in het Amsterdam Hilton ter bevordering van de wereldvrede. Het trapje is nu in Londen te zien op de expositie You Say You Want a Revolution? Records and Rebels 1966-1970 in het Victoria & Albert Museum.

Witte fietsen

Dankzij Joe Boyd weten we precies wanneer het was: ‘De sixties begonnen in de zomer van 1956, eindigden in oktober 1973 en beleefden hun hoogtepunt op 1 juli 1967, net voor zonsopgang, tijdens een concert van Tomorrow in de ufo Club in Londen.’ Zo begint hij zijn boek White Bicycles (Serpent’s Tail, 2006). Als producer-organisator-manager had Joe z’n vinger aan de pols en in de pap van de sixties. Gelukkig wist hij zich in te houden qua geestverruiming – een prestatie op zich – en hij kan het dus nog navertellen. Dat doet hij smakelijk in White Bicycles, dat zijn titel ontleent aan de song ‘My White Bicycle’ van sixties-band Tomorrow, een song die – inderdaad – gaat over de witte fietsen in Amsterdam anno 1966. Dat was een ideetje van Provo: gratis leenfietsen voor iedereen. Sinds een paar jaar – ons patriottenhart zwelt van trots – staan dergelijke fietsen in de grote Europese steden eindelijk ter beschikking van het publiek. Niet wit en niet gratis, maar toch. Alleen al dit kleine voorbeeldje maakt de vraag of de jaren zestig nog relevant zijn tot een retorische.

Een andere vraag die met enig recht kan worden gesteld is: ‘Wat valt er in godsnaam nog over die uitgekauwde sixties te melden?’ Het antwoord van Victoria Broackes en Geoffrey Marsh: ‘Plenty.’ Dit curatorenduo, eerder verantwoordelijk voor de blockbuster David Bowie Is, heeft een monsterklus geklaard door enige ordening te scheppen in de overweldigende nalatenschap van het tijdvak, dat ze wijselijk iets minder ruim nemen dan Joe Boyd. Het resultaat is de overweldigende expositie in Londen. Vijftig jaar na dato zijn de sixties vanuit de nostalgie de geschiedenis ingeschoven en Broackes en Marsh doen met hun tentoonstelling een serieuze en geslaagde poging het tijdvak historisch-analytisch te benaderen.

Lennon's Pool

Purple haze

Door de reikwijdte van de expositie kan iedereen die zich niet te veel door nostalgie en lekkere muziek laat meeslepen een vrij compleet beeld krijgen van de razendsnelle ontwikkelingen tijdens ‘1826 dagen die de naoorlogse wereld op de grondvesten deden schudden en vorm hebben gegeven aan hoe we vandaag leven’ (Victoria Broackes). In het V&A wordt de periode bijna letterlijk ontsluierd. Achter de purple haze speelde zich nogal wat af. Spoel de Woodstock-blubber af en er verschijnen meer revolutionaire kiemen dan van de revolution in the head. Natuurlijk: feminisme, homorechten, pacifisme, antiracisme en milieuactivisme. Maar ook: technologie, vrijemarkt-ideologie en consumentisme. Het komt allemaal aan bod. Dat er zo veel zo goed bewaard is gebleven! Lp-hoezen, kleren en gitaren: vanzelfsprekend. (‘The impact made by The Beatles is immeasurable’.) Maar ook schitterende posters, originele pamfletten en manifesten in perfecte staat, de stoel van Christine Keeler, de International Times, de Whole World Catalogue, een maanastronautenpak, de uitrusting van de Vietnamsoldaat, tientallen rake foto’s en op de muren nog rakere citaten. Het is echt te veel om op te noemen, zeker als je mond keer op keer openvalt. De nostalgicus komt aan zijn trekken en de historisch geïnteresseerde dubbel en dwars. Advies: hol door het Woodstockzaaltje, maar ga in ieder geval.

Coca-Cola

Een van de inzichten die de expositie kan opleveren, is dat de heersende gedachte dat het idealisme van de sixties van oorsprong puur van geest was en later – vrij snel eigenlijk – door de commercie is ingekapseld, maar ten dele klopt. Eigenlijk is er vooral sprake geweest van een gelijktijdige, soms gezamenlijke ontwikkeling. Het begint al met de radiopiraten. ‘Piraat’ klinkt lekker subversief, maar stations als Radio London, of bij ons Radio Veronica, waren commercieel van opzet. Ze voedden de revolutie met popmuziek, maar de geïmpliceerde vrijheidsdrang was voor de adverteerders even urgent als voor de jongeren: weg uit de beperkingen die de overheid oplegt met regels, toezicht en strakke handhaving. Vrijheidsdrang is antiautoritair, maar economische vrijheid betekent vrije markt. De sixties hebben niet alleen de linkse Noam Chomsky opgeleverd, maar ook Milton Friedman. In You Say… worden citaten van beide heren getoond. Vertaald luidt dat van Friedman: ‘De grote verdienste van een vrijemarktsysteem is dat het niets geeft om wat voor kleur mensen hebben; het geeft er niets om wat hun godsdienst is; het enige waar het om geeft is of ze iets kunnen produceren dat je wil kopen.’ Een verlicht systeem. Het heeft ons, in al zijn waardevrijheid, via Reaganomics en Thatcherism in een aanhoudende economische crisissfeer gebracht.

Een hoogtepunt van You Say… zit helemaal aan het eind. Je zou er, hunkerend naar de giftshop, zo aan voorbij lopen. Een videoloop samengesteld uit duizenden iconische beelden raast in enkele minuten als een tijdmachine door de afgelopen vijftig jaar, begeleid door ‘I’d Like to Teach the World to Sing in Perfect Harmony.’ Een briljante vondst: idealisme en commercie versmolten als acht suikerklontjes in een blikje Coca-Cola. Terwijl de beelden versnellen, word je meegezogen in een alles overwoekerende informatiechaos die eindigt bij een recent protestbord: ‘i can’t believe we still have to protest this crap.’ Slik.

Mad Men

De sixtiesrevolutie in de jongens- en meidenhoofden werd gedragen door muziek. Popmuziek was voertuig en katalysator of misschien wel één groot manifest – het amorfe manifest van een amorfe revolutie, zonder al te gearticuleerde informatie maar met een haarscherp gevoel. Behalve bij politico’s als de vroege Dylan deden teksten er ook toen al niet toe, niet écht. Maar. Er is een regel van Jim Morrison uit 1967 die de hele boel briljant samenvat en dat is zijn kreet (in ‘When the Music’s Over’ van The Doors): ‘We want the world and we want it now!’ Alles en wel meteen. Het is een samenballing van vrijheidsdrang, honger naar zeggenschap en verantwoordelijkheid, machtshonger, hebzucht en hedonisme. Van al die verlangens heeft hedonisme de grootste trekkracht. Enter the Mad Men – we zagen het in de serie en we zien de schitterend vormgegeven sixtiesreclame op deze expositie: hoe genot wordt vertaald naar producten, vrijheid naar keuzevrijheid, geestelijke verlichting naar comfort. Idealisme en consumentisme zijn twee handen op één goedgevulde buik. Op wonderbaarlijke wijze weten ze allebei een gevoel van massale saamhorigheid – ‘Come Together’ – te verbinden met een nadruk op het individu: jij bent uniek en wij zijn er voor jou. Alle bezoekers van You Say… krijgen bij binnenkomst een hoofdtelefoon uitgerekt (Sennheiser sponsort) om in splendid isolation te kunnen opgaan in de gulle gemeenschapszin van de jaren zestig. Na afloop leveren we de setjes in en komen we weer samen in de giftshop. Kan het symbolischer?

Rode boekje

De impliciete kernvraag van de expositie is: ‘Zijn we nog in staat ons een betere wereld voor te stellen en daarvoor te vechten, de straat op te gaan?’ Tja. Wat krijgt ons de straat nog op, nu we social media hebben? Onvrede genoeg, daar niet van. Maar wat we van de sixties kunnen leren, is dat daarvoor de onderbuik moet worden aangesproken. Freud gebruikte het beeld van paard en ruiter. Het paard staat voor de instincten. Deze regeren de onderbuik en die zit eigenlijk wat hoger, in onze oude hersenstam. De ruiter is de ratio, ergens achter ons voorhoofd. Keer op keer blijkt dat de ruiter het paard niet in bedwang kan houden. Progressief links richt zich tot de ruiter. Conservatief rechts houdt, net als de commercie, het paard een wortel voor en hop, daar gaan we in galop. Zie Donald Trump en trek een les.

De blinde vlek van V&A-tentoonstelling zit achter het woord ‘wij’ dat overal opduikt: de sixties hebben ‘onze’ wereld gevormd. De westerse dus. Op andere plaatsen op de aardbol zijn er tussen 1965 en 1971 ook vermeldenswaardige dingen gebeurd maar, om één voorbeeldje te noemen, de Indiase sitarmeester Ravi Shankar is niet meer dan ‘een invloed op George Harrison’. De zwaartepunten liggen aan weerszijden van de as US-UK en dan weegt de UK-kant nog net wat zwaarder. Frankrijk krijgt aandacht wegens Parijs ’68, de rest van Noord-Europa wordt hier en daar genoemd en, o ja, in China was ook een soort revolutie gaande. Die was minder vrolijk maar dat konden diegenen van ‘ons’ die met het Rode boekje zwaaiden destijds niet weten. Deze Culturele Revolutie, door Mao Tse-tung op 16 mei 1966 afgekondigd, was de antithese van de onze. Die rare Chinezen zetten ook alles op z’n kop! Terwijl hier het individu werd bevrijd en de geest verruimd, moest aan de B-kant van de wereld iedereen het strakke keurslijf van Mao’s heilleer in. Wie een beetje ruim – of überhaupt – durfde denken, werd het boerenleven ingeschopt of simpelweg een denkraampje kleiner gemaakt.

Demonstratie bij het Pentagon tegen de Vietnamoorlog, 1967

Yanren Wang

Daarom leek het uw reporter geen onaardig idee een jonge Chinese aan te spreken die zich, perfect design-zwart gekleed en gekapt, urenlang door de expositieruimtes bewoog met de smartfoon in de aanslag. In weerwil van de suppoosten (‘Excuse me, no photographs, please!’) klikte ze er lustig op los met opvallende aandacht voor de tekstbordjes. Wat kon dit meisje met onze sixties hebben? Wat zou deze grote omgevallen rariteitenkast voor haar betekenen? Yanren Wang (23), afkomstig uit Changchun in het noorden van China – 250 kilometer van de Noord-Koreaanse grens en 800 kilometer van Peking – blijkt bezig met een MA-studie Cultural Heritage aan University College London. Ze heeft haar Chinese professor beloofd iets over You Say… te schrijven voor zijn WeChat-blog. In januari verloopt haar visum en gaat ze terug naar huis. Haar Engelse woordenschat is beperkt, maar ze weet zich genuanceerd uit te drukken en ze vertelt, vertaald en geparafraseerd, het volgende.

‘De sixties staan ver van me af. Wat ik ervan weet heb ik uit schoolboeken: de Cubaanse raketcrises, de Culturele Revolutie, het Apollo-project. Omdat we in China geschiedenisles krijgen langs twee lijnen, de Chinese en de westerse, had ik me vóór deze tentoonstelling nooit gerealiseerd dat er ten tijde van onze Culturele Revolutie in het Westen ook van alles gebeurde. Maar nu is dat voor me echt gaan leven en kan ik mijn land plaatsen in die hele sixties-wereld.

Mijn ouders zijn in de jaren zestig geboren en hebben geen herinneringen aan die tijd. Volgens mijn grootmoeder was het toen in China op z’n ellendigst – te weinig eten, te weinig kleren. De Sovjet-Unie haalde al zijn technici en wetenschappers terug. Het was een tijd van hevige gevechten tussen politieke facties waarbij veel slachtoffers vielen.

Of de Chinezen geïnteresseerd zijn in jullie sixties weet ik niet, vóór deze tentoonstelling was ik dat zelf niet bijzonder. Maar nu wil ik meer weten over die tijd, in de hele wereld. Ik hoop veel te leren van de catalogus.

Groot-Brittannië is in bepaalde opzichten verder dan China, dat weet ik nu. Toch ben ik hier meer van mijn land gaan houden, zijn cultuur, geschiedenis, eten. In Europa is er kritiek op China omdat het geen democratie is. Maar volgens mij heeft de feodale autocratie in China tot 1911 geduurd; het democratiseringsproces is pas honderd jaar bezig. We moeten China nog wat tijd geven. Misschien zitten we nu wel in de Chinese sixties.’

Posters voor de expositie in Londen

Abbey Road

Tot voor kort beschouwden de Chinezen zichzelf als afstammelingen van Homo erectus, een fundamenteel andere soort dan de rest van de mensheid. Modern DNA-onderzoek heeft vastgesteld dat ze net als alle andere aardbewoners teruggaan op Homo sapiens, maar toch: het blijft een apart volk. Is het pervers om de gedachte toe te laten dat ze sommige dingen verstandiger aanpakken dan wij? Ze hebben zich in ieder geval niet zoals de voormalige Sovjet-Unie laten verleiden tot een sprong in de peilloze diepte van Milton Friedmans vrijemarkteconomie – ze kijken wel uit. Soms lijkt het waarempel of ze iets leren van fouten in het verleden, het hunne en het onze.

Laten we iedereen zijn of haar sixties gunnen, ook de Chinezen. Voortgestuwd door een Fab Four in plaats van een Bende van Vier.
Yanren Wang verliet de giftshop met Abbey Road op 180 grams vinyl.

 

You Say You Want a Revolution? Records and Rebels 1966-1970 in het Vicoria & Albert Museum, Londen. Tot 26 februari 2017.