Ik heb een nieuwe televisie. Het eerste programma dat ik zie, gaat over Rotterdamse mannen in oranje overalls, het tweede over de beste barokhoboïst van dit ogenblik. Een groter contrast is niet denkbaar.

Ik heb een nieuwe televisie. Het eerste programma dat ik zie, gaat over Rotterdamse mannen in oranje overalls, het tweede over de beste barokhoboïst van dit ogenblik. Een groter contrast is niet denkbaar. De oranje mannen verzamelen zwerfvuil en proberen zich te onderwerpen aan het werk-ethos dat in onze maatschappij verwacht wordt. Het lukt ze niet, zoals het de Engelse boeren aan het begin van de industriële revolutie niet lukte om hun natuurleven te veranderen in een fabrieksleven. Om de seizoenen, de zon en de maan te verruilen voor de klok en de sirene van de fabriek. Een van de mannen vertelt op een christelijke school over zijn leven, de leerlingen zijn erg jong, ze luisteren als stille kuikens naar zijn gruwelijke verhalen, hij blijkt een moordenaar, hij heeft twee mensen vermoord, hij heeft geen spijt, maar hij hoopt dat zij nooit zoiets zullen doen. Gelukkig zingen ze later over Jezus. Tot mijn schrik merk ik dat ik blij ben met deze uitlaatklep. De barokhoboïst reist over de wereld, woont in een sober landhuis in Frankrijk, snijdt zijn eigen riet en is doortrokken van eerbied voor Bach. Ik word doodgeslagen tussen deze programma’s maar merk de volgende ochtend dat ik nog leef.