Een café openen in Finland, Hongarije of het Baskenland. Daar heb ik wel eens naar verlangd, met het Tros-programma Ik vertrek in het achterhoofd. Een grote, existentiële wens: één keer in mijn leven een uurtje op de televisie en daarna tot mijn dood teren op langzaam wegzakkende roem.

Een café openen in Finland, Hongarije of het Baskenland. Daar heb ik wel eens naar verlangd, met het Tros-programma Ik vertrek in het achterhoofd. Een grote, existentiële wens: één keer in mijn leven een uurtje op de televisie en daarna tot mijn dood teren op langzaam wegzakkende roem. In die droom zat altijd een beletsel – Fins, Hongaars en Baskisch zijn de drie moeilijkste Europese talen, alleen te leren als je er meteen na je geboorte mee begint, later lukt het niet meer. Er zijn mensen die daar niet bang voor zijn, die praten met handen en voeten, waarmee ze ook de muren witten en de riolering repareren. Maar zelfs die mensen komen er niet uit als ze voor een radioprogramma worden uitgenodigd. Zulke mensen hadden in Frankrijk een café-restaurant geopend. De man was een Brabantse betweter, de vrouw hield de moed erin. Het hartverscheurende dieptepunt (dus het hoogtepunt) van de reportage was hun optreden voor de lokale radio. De man begreep niets van wat er aan de andere kant van het glas werd gezegd, de vrouw kende twee of drie woorden Frans, te weinig. De uitzending duurde maar enkele minuten, in Hongarije zou het niet anders geweest zijn.