‘Het moeten Adam en Eva zijn geweest of hun nakomelingen die met elkaar een taal uitvonden waarin ze konden praten.

Veel eeuwen later vonden ze het schrijven uit en verzonnen ze bijbelverhalen. Toen God ons schiep gaf hij ons geen taal, want taal is Gods grote vijand: het middel van de mensen om hem voor de gek te houden, leugens te verzinnen, en ook om een volkomen waarheidsgetrouw verhaal op te schrijven zoals u dat nu leest.’

Dit staat in een liefdesverhaal van Hugo Brandt Corstius. Ik lees het een paar keer omdat hij heel wat verstopt in zijn verhalen dat ik niet in één keer kan bevatten.

‘Behalve een taal hebben mensen ook een God verzonnen. Dieren kunnen niet praten en daarom hebben ze goddank geen godsdienst. Met taal kun je elkaar voor de gek houden en met een godsdienst kun je jezelf voor de gek houden.’

Elke dag zie je op de televisie wat de sjiieten en soennieten elkaar aandoen, en als je dan bedenkt hoe nietig de aanleiding was in dit religieuze conflict. Het was me toch liever geweest als deze God niet verzonnen was.