In Arena wordt gedebatteerd. Het is een overzichtelijk programma, er is een stelling, de kemphanen zitten tegenover elkaar, de gespreksleider staat ertussen.

Er doet ook nog iemand mee die de moderniteit vertegenwoordigt. Hij heeft tevoren uitgezocht wat de percentages voor en tegen zijn. Aan het eind van het debat peilt hij nog een keer, en dan weten we wie gewonnen heeft. Op de televisie wordt alles een kinderachtig spelletje. Meestal kan ik het wel volgen. Deze keer is de stelling dat Nederland veiliger wordt als salafistische verenigingen worden verboden. Ik weet niet of dat waar is, maar dat doet er niet toe. Ik ben tegen elk verbod van een vereniging. Ik ben bijvoorbeeld ook tegen het verbod van de pedofielenvereniging Martijn.  
Het salafistendebat begint chaotisch omdat salafisme en jihadisme niet goed uit elkaar worden gehouden. Bovendien maakt iemand de definitie van het salafisme zo ruim dat tachtig procent van de in ons land wonende mohammedanen erbij gerekend kan worden, wat weer tot luid gekrakeel leidt. Als de gespreksleider zich bij wijze van gedachte-experiment veroorlooft orthodoxe christenen te vergelijken met salafisten, zegt iemand dat hij zich niet kan voorstellen dat zes Staphorsters met machinegeweren naar de Dam in Amsterdam zouden trekken om daar met geweld hun geloof te verkondigen. Dezelfde man zegt even later dat de allerzwaarste orthodoxen in Staphorst vergeleken met salafisten progressief en tolerant zijn en dat elke vergelijking dus uit den boze is.
Een kijker stuurt het bericht: ‘Het verbieden van het salafisme zal ons land misschien veiliger maken, maar minder Nederlands.’
Dat soort tolerantie staat me wel aan.
Aan het eind van de uitzending blijken de cijfers hetzelfde te zijn gebleven, 65 procent is het eens met de stelling, 35 procent tegen. Ook een goed teken, het debat verandert de standpunten niet. Er zijn nog heel wat klassieke Nederlanders (35 procent), die de ideeën van de Verlichting niet zomaar uit handen willen geven.
Deze avond ben ik een tevreden kijker.