Eva Jinek had de staatssecretaris uitgenodigd om te praten over de plannen met het geld van de bijstand te experimenteren. Eva was het er niet mee eens en liet dat op hoge toon merken. Ze werd bijgevallen door twee oude tijgers die je vaak in dit soort programma’s ziet.

Ikzelf steunde in stilte de staatssecretaris en dacht aan de Romeinse keizer Tiberius, die ooit hetzelfde standpunt als Eva Jinek verdedigde. Toen de desbetreffende passage van Tacitus op school behandeld werd, was er geen strijd, de leraar en de zes leerlingen steunden de senaat, de keizer had op onze school geen aanhang.

Marcus Hortalus kwam bij de senaat en vroeg om geld. Hij had zijn vier zonen meegenomen. Hij was de kleinzoon van Quintus Hortensius, een beroemde redenaar. Keizer Augustus had hem met een miljoen sestertiën overgehaald te trouwen en voor nageslacht te zorgen. De keizer vond het jammer als een zo beroemd geslacht zou uitsterven. Marcus Hortalus had gedaan wat hem opgedragen was, maar hij had geen geld kunnen verwerven, noch volksgunst, noch welsprekendheid, het erfelijk sieraad van het geslacht waar het allemaal om begonnen was. Omdat hij dus gedwongen een familie had gesticht die hij niet kon onderhouden, eiste hij geld. De senaat voelde er wel wat voor, maar de keizer van dienst, Tiberius, was ertegen.

Hij hield een rede die zo eindigde: ‘De vereeuwigde Augustus heeft u, Hortalus, geld geschonken, maar niet daartoe aangemaand en niet op die voorwaarde, dat het u altijd geschonken zou worden. Anders zal de ijver verflauwen, de luiheid verergeren, als niemand meer vrees of hoop uit zichzelf put; allen zullen onbezorgd naar hulp van anderen uitzien, uit zichzelf traag, voor ons lastig.’

Ik kan me niet herinneren hoe het afliep met Hortalus, maar daar gaat het me ook niet om. Ik ben erg tevreden dat we al meer dan tweeduizend jaar dezelfde discussie voeren, ik houd van duurzaamheid.