A.L. Snijders over verzinsels en de waarheid.

Een vrouw die iemand met opzet doodt door een televisietoestel uit het raam te gooien – ik heb erover geschreven. Ik heb haar anoniem gemaakt en ook de naam van de stad en de gevangenis niet genoemd. Ik heb haar privéleven beschermd. Maar in de plaatselijke supermarkt waar ik iedere dag mijn boodschappen doe, werd ik door verschillende mensen aangesproken die ervan overtuigd waren dat ik dit verhaal verzonnen had. Ik ken het verschil tussen waarheid en verzinsel, maar toch raakt het me als men een waar verhaal vanzelfsprekend als een verzinsel beschouwt. Ik voel zelfs enige verontwaardiging, de waarheid voor een verzinsel aanzien is erger dan omgekeerd. De waarheid staat in het onbespiede dagelijkse leven op de eerste plaats. Alleen in de rechtszaal, de filosofie en de roman moet je op je hoede zijn. In de supermarkt liet ik het maar zo, ik knikte schaapachtig, mompelde iets van haast en maakte me uit de voeten. Van een andere orde was een bericht dat ik via internet ontving. Het kwam van een vrouw die bevriend was geweest met de door mij beschermde vrouw. Ik kende haar niet, maar over waarheid/verzinsel hoefden we niet te praten, zij wist wat er gebeurd was. Ze vond mijn beschrijving niet goed, ze had het over een ‘laakbare interpretatie’. Ze wilde de zaak niet per e-mail bespreken, ze wilde me bezoeken. Daar voelde ik niets voor, ik antwoordde haar dat ik niet alleen moe was, maar door de voorspelde vorst moest zagen en hakken. Ze schreef terug dat ik toch wel genoeg geld had om kant en klare brokken te kopen. Ik liet me verleiden tot de bekentenis dat ik door deelname aan een piramidespel aan de rand van de afgrond stond. Dit was een verzinsel, ik had ineens genoeg van de waarheid. Waarom moest ik keurig blijven tegenover deze vreemde drammer?  Tenslotte kwam ze met het dreigement dat ze me een onverwacht bezoek zou brengen, net zoals Lodewijk Wiener. Ik was zeer verrast door deze wending. Ze bleek Fallen Leaves gelezen te hebben, een verzameling brieven die deze schrijver tussen 1966 en 2016 heeft geschreven. Daar staat ook een brief aan mij in die hij in 2001 geschreven heeft. Wij kenden elkaar een jaar, er was niemand thuis, hij was toevallig in de buurt, hij beschrijft het erf, kapotte auto’s, caravans, bierglazen met het opgedroogde schuim nog tegen het glas geplakt. Wel een entourage van iemand die aan een piramidespel ten onder zal gaan.