A.L. Snijders ontmoet op een afgelegen strandje een man met een kachel.

Ik was op mijn motorfiets naar de Waal gereden om een wandeling door de uiterwaarden te maken. Het was een mooie dag, maar de winter was nog niet verdwenen. Het verbaasde me dan ook niet dat ik een man trof die een kacheltje stookte op een afgelegen strandje aan de rivier. Het was een plaatijzeren kacheltje dat in het frame van een kruiwagen was gelast, makkelijk te vervoeren op dat ene wiel, een vondst. De man stookte dorre houtjes en een enkele briket die hij in zijn kleine vrachtauto meegenomen had. Dat trof me, briketten zie je niet zoveel meer. Ik stookte ze vroeger ook, ik heb een zwak voor de briket, niet alleen voor het ding an sich, ook voor het woord. Ik hecht me soms aan dingen vanwege hun naam. De man vertelde dat het kacheltje in de oorlog gebruikt werd in het ouderlijk huis. Hij kon het zich goed herinneren, hij was in 1936 geboren. Na de dood van zijn vader had hij het geërfd. Hij was degene die het mobiel had gemaakt met de kruiwagen. Ik vroeg of hij lasser was. Dat was hij niet, hij was beeldhouwer en reiziger. Hij had zijn leven verdeeld tussen de Waal en Zuid-Europa. Hij had geen huis, hij leefde in z’n vrachtauto. Als het hier winter was, reed hij in Spanje, waar zijn vader meegevochten had tegen Franco. In zijn vaderland was hem daarna het Nederlanderschap ontnomen. ‘Verbitterd?’, vroeg ik. ‘Ik niet,’ zei hij, ‘mijn vader wel.’ Terwijl hij naar het kacheltje wees, bood hij me warme koffie aan. Ik bleef hangen tot het einde van de middag. We leerden elkaar kennen in enkele uren. Dat is mogelijk, daar waren we het over eens. Ik vroeg of hij een vrouw had. Hij zei: ‘Soms.’ Hij vroeg of ik kinderen had. Ik zei: ‘Vijf.’ Hij vertelde dat hij nooit een televisie had gehad. In Spanje zag hij in een café wel eens een flard van een voetbalwedstrijd, dat was alles. Hij vroeg of ik wel eens keek. ‘Elke avond,’ zei ik, ‘bij bijzondere gebeurtenissen ook overdag.’ Hij vertelde dat een vriendin van hem de televisie elke avond precies om tien uur uitzette om te genieten van de plotselinge overgang van geluid naar stilte. Ze bleef een uur roerloos in de stille kamer zitten en ging dan naar bed. Het was een religieuze handeling waarbij God buitenspel bleef. Ik vertelde ten slotte dat ik een vrouw kende die altijd in oude auto’s reed en een groot geluk voelde als de motor ’s morgens aansloeg. Ze kende geen groter geluk.