A.L. Snijders stond met zijn mond vol tanden.

Jan Pietersen is een saaie man die elke werkdag om acht uur het huis verlaat en naar het kantoor fietst, waar hij tot vijf uur achter een bureau zit. Zijn vrouw Greetje blijft in bed, haar leven is avontuurlijker. Zij wacht op Pieter Jansen, de buurman, die over het balkon haar slaapkamer binnenkomt en daar gezellig onder de dekens kruipt voor de cohabitatie.

Het avontuurlijke zit ’m in de onzekerheid van zijn komst, hij komt niet iedere dag, want ook hij heeft een vrouw thuis en kan door de fijnmazigheid van het lot geen sluitend schema volgen. Greetje is dus in het nadeel in de man-vrouwstrijd. Zij maakt dat goed door soms onverwacht haar diensten te weigeren, zij spreidt in dat geval haar benen niet. Hij hoeft dan niet meteen over het balkon terug te klimmen, hij mag wel degelijk een tijdje blijven knuffelen, maar tot volwaardige seks komt het niet.

Zo lijkt alles goed geregeld te zijn, maar ik moet toch een complicerend detail onthullen. Ik heb Jan Pietersen wel saai genoemd, maar ik wil dat nu even nuanceren. Hij is ooit een keer teruggefietst naar huis toen hij op kantoor had geconstateerd dat hij een belangrijk document was vergeten.

In huis heerste niet de verwachte rust, hij hoorde vanuit de slaapkamer geluiden van amoureuze opwinding. Hij kon uitsluiten dat de televisie aanstond, want ze hadden geen televisie op de slaapkamer. Nu waren er verschillende mogelijkheden. Hij kon de kamer binnenstormen en veel kabaal maken – schreeuwen, huilen, vechten. Daarmee zou hij door zijn toevallige terugkeer een natuurlijk proces verstoren.

Hij besloot het huis stilletjes te verlaten om het toeval niet teveel ruimte te geven. Hij was (toevallig) een roman van Julian Barnes aan het lezen en was getroffen door de volgende zin. ‘Ik heb het niet zo op toevalligheden. Ze hebben iets griezeligs: je voelt heel even hoe het moet zijn om in een geordend, door God bestuurd universum te leven, waarin Hijzelf over je schouder meekijkt en behulpzaam overduidelijke hints laat vallen over een kosmisch plan.’

En dus is de situatie zo: Greetje kan, onwetend, haar gang gaan, en Jan heeft op kantoor zijn handen vrij voor een bloedmooie stagiair van achttien jaar. De handen vrij betekent in dit geval dromen en fantaseren. Het meisje weet zelf van niks.

Toch komt er een moment dat deze kunstmatige ballon barst. Er ontstaan enorme ruzies en als Jan Pietersen in de rechtzaal zijn mond voorbijpraat over de televisie op de slaapkamer, en later bekend wordt dat daar geen televisie staat, is hij de verliezer en moet het huis verlaten.

Ik ben altijd geneigd een les te trekken uit zo’n gebeurtenis, maar ik moet bekennen dat ik in dit geval met m’n mond vol tanden sta.