Pieter Paul en zijn vrouw Marie hadden niet veel vrienden en kennissen.

Ze leefden weliswaar in een grote stad, maar iedereen weet dat je daar juist goed kunt wegkruipen. Ik kende ze goed, want we zaten in dezelfde klas. Toen ik later hoorde dat ze waren getrouwd, was ik verbaasd. Marie was een mooi meisje, bij nader inzien een erg mooi meisje – ik kon me haar niet in de armen van PP voorstellen. Hij was een slome, onopvallende jongen die geen sporen achterliet. Ze hadden een eenvoudige kantoorbaan, een poes, geen kinderen. Iedere avond keken ze samen op de bank naar de televisie, gingen om half elf naar bed en de volgende dag naar kantoor. 

Na vijf jaar bleek Marie een verhouding te hebben met de chef van haar afdeling. Ze verliet PP zonder ruzie, zelfs zonder opwinding. Het leven van PP veranderde slechts op één punt, hij keek nooit meer naar de televisie, hij verwijderde het apparaat in stilte. Hij schreef haar wel een brief. Hij citeerde een stuk uit een roman van Nachoem Wijnberg. 'Een koning verovert het land van een andere koning en trouwt met diens vrouw. Hoewel hij en de vrouw meerdere kinderen krijgen, spreekt zij nooit tegen hem uit trouw aan haar eerdere echtgenoot.' Marie beantwoordt de brief niet. PP probeert het met een tweede citaat. 'Een Tang-prins ziet een prachtige vrouw van een bakker. Hij geeft de bakker geschenken in ruil voor zijn vrouw. Een jaar later vraagt hij de vrouw of haar gevoel voor de bakker verdwenen is. Ze antwoordt niet. Hij laat de bakker roepen. Als de vrouw hem ziet huilt zij kort.' 

Ook nu blijft het stil.

Ik vraag PP of hij weet waarom Marie zwijgt. Hij antwoordt dat de afdelingschef er waarschijnlijk achter zit.