In de stille wachtkamer is het warm, ik zit er een half uur omdat ik de trein gemist heb. De vrouw die na vijf minuten bij mij aan het tafeltje komt zitten, wil praten – er zijn er twintig onbezet.

Ze is actrice en maakt zich kwaad omdat iemand op de televisie een verband heeft gelegd tussen hoeren en actrices. Ze is aan het goede adres, ik zit net een bloemlezing te lezen over zeldzame boeken in de universiteitsbibliotheek van Nijmegen.  

Ik lees haar iets voor uit de Synodale statuten van het bisdom Kamerijk, late dertiende eeuw. 'Alle gelovigen mogen ter communie gaan, behalve geëxcommuniceerden en personen die zich schandalig gedragen, zoals hoeren, mimespelers, komedianten en degenen die op zon- en feestdagen bloemenkransen maken en verkopen.' Ik verwacht dat de actrice zich in verbaasde stilte zal terugtrekken, maar ze blijkt een kruidje-roer-me-niet (noli me tangere). Ze vraagt woedend wat zij met de dertiende eeuw te maken heeft. 

We leven met de geschiedenis op onze rug, zeg ik, Shakespeare leefde toch ook niet gisteren? Ze zwijgt stuurs. Omdat de trein zich nog steeds niet vertoont, en ik haar niet wil laten stikken in chagrijn, lees ik haar voor waarom zondagse bloemenkransen werden verboden. 'Mogelijk verwijst dit gebruik naar een natuurgodsdienst die tot de late middeleeuwen naast het christendom was blijven voortbestaan. Dit "heidense" gebruik moest snel verdwijnen voordat de macht van de kerk voorbij was.' 

Ik vraag haar of ze het niet mooi vindt dat wetenschappers dit voor haar uitzoeken. Ze reageert niet op deze brave woorden. Ik heb er ook geen zin meer in. De ironische laatste zin van het artikel houd ik voor mezelf. 'Gelukkig worden wij, 750 jaar later en beschaafder, niet zo gekweld door argwaan en achterdocht als de middeleeuwse bisschoppen.' In de trein gaan we niet in dezelfde coupé zitten.