A.L. Snijders denkt terug aan zijn oma en dat brengt hem bij J.P. Coen.

Mijn oma, de moeder van mijn vader, heb ik pas op mijn vijftiende jaar leren kennen. Ze was een Friese boerendochter uit de buurt van Sneek. Ze ontmoette mijn grootvader in Amsterdam, waar ze als dienstmeisje werkte bij een deftige notarisfamilie in de buurt van het Vondelpark. Ze was een vrolijk type, ze hield van flirten en dansen. Het huwelijk met mijn grootvader was geen succes, hij was een strenge, humorloze stukadoorsknecht, die patroon wilde worden en dat ook werd. Ze kregen twee zonen. Na enige jaren volgde de scheiding, waarbij zij geen poot aan de grond kreeg. Zij moest de jongens achterlaten en vertrok naar Amerika, waar zij trouwde met een ingenieur. (Als de vrouwenemancipatie wat eerder op gang was gekomen, was ik nu Amerikaan geweest en had misschien op Trump gestemd.) In 1952 kwam zij voor het eerst terug naar haar vaderland, ze logeerde in haar ouderlijk huis bij Sneek, waar wij haar op een zondag bezochten.

Op weg naar de Afsluitdijk vertelde mijn vader dat Noord-Holland onze mooiste provincie was. Dat was niet voor het eerst, altijd als we door Noord-Holland reden, vertelde hij dat. Over de luchten, de duinen, de polders, de stranden, de stolpboerderijen, de steden en de dorpen. Ooit bezochten we Hoorn, waar we getuige waren van een felle ruzie tussen voor- en tegenstanders van het standbeeld van Jan Pieterszoon Coen, die in Indië de bevolking met harde hand had gedwongen alleen met de Hollanders handel te drijven. Een jongeman schreeuwde dat Coen een misdadiger was die niet geëerd moest worden met een beeld, zijn tegenstander riep dat Coen ons grote welvaart had gebracht. Ik was benieuwd naar de mening van mijn vader, die meestal een linksig standpunt in nam, waarmee hij vooral benadrukte dat je de politiek met een korrel zout moest nemen. Kunst, wetenschap en natuur waren veel belangrijker.

Gisteren moest ik aan hem denken toen ik bij DWDD Piet Emmer en Karwan Fatah-Black, beiden historici, zag debatteren over het herzien van de positie van Jan Pieterszoon Coen. Piet pleitte ervoor de geschiedenislessen te verbeteren, terwijl Karwan vond dat de naam van Coen geschrapt moest worden van scholen, pleinen en tunnels. Het standpunt van Piet leek me sjieker dan dat van Karwan, je laat de namen en beelden als verwijzingen naar het verleden ongemoeid, en legt uit (onderwijs!) hoe gecompliceerd en interessant de geschiedenis is. En daarna trek je je terug in je cel en houd je je weer bezig met kunst, wetenschap en natuur.