Lang geleden had ik een Duits kinderboek met de titel, als ik me niet vergis, Der Herr mit dem Koffer.

Mijn moeder las me eruit voor. Zoals de titel al doet vermoeden was die meneer met de koffer een mysterieuze man, niet in de laatste plaats vanwege zijn koffer.

Vanaf die tijd heb ik een speciale verhouding met koffers. Voor mij was de koffer nooit alleen een gebruiksartikel, maar ook altijd een bron van mysterie en gevaar.

Mijn ouders en ik maakten slechts een keer per jaar een reis van vier weken. We reisden per trein en of dat nu nog kan weet ik niet, maar mijn vader gaf de koffers op zodat we er niet mee hoefden te sjouwen. De koffers reisden dus vooruit.

Omdat mijn ouders vreesden dat spoorwegpersoneel van alles zou stelen uit die koffers schreven ze de exacte inhoud ervan op. Bijvoorbeeld: 3 onderbroeken, 6 paar sokken, 1 zwembroek et cetera.

Deze lijstjes werden uitgetypt, bovenop de bagage gelegd, en een kopie – dat ging met carbonpapier – hielden ze zelf. Voor het geval ook het lijstje gestolen zou worden.

Ondanks deze voorzorgsmaatregelen waren ze niet alleen opgelucht maar altijd ook weer een tikkeltje verbaasd als de
koffers ergens op een verlaten station in de bergen op ons stonden te wachten. Alsof ze dachten dat de koffers net als huisdieren stiekem konden weglopen.

Vooral mijn moeder had het inpakken van koffers tot hogere kunst verheven, ze wist elke millimeter ruimte te benutten. Ze was erop ingesteld dat een heel leven in een koffer moest passen.

Hoewel ik dat een wijze filosofie vind, heb ik helaas niet de talenten die zij heeft. Ik wil niet zeggen dat ik kleren, schoenen, toiletartikelen en boeken in een koffer prop, maar als ik de koffer opendoe lijkt het toch altijd alsof iemand in grote haast de koffer heeft gevuld.

Mijn inpaktalent mag tekortschieten, ik ben er meer en meer van overtuigd dat er maar één juist antwoord is op de vraag: waar bevindt zich de essentie van het leven?

In de koffer.