Recentelijk lag ik op een tandarts- stoel en ik keek liefdevol naar het gezicht van de vijftigjarige mondhygiëniste die mij vroeg ze of naar Patagonië moest gaan of naar Bali.

Ik was nog nooit in Patagonië geweest en nog nooit op Bali, de vraag was dus moeilijk te beantwoorden. Maar aangezien ik wel een paar keer in Buenos Aires was geweest zei ik: ‘Als je naar Patagonië gaat, ga in elk geval een paar dagen naar Buenos Aires.’ Terwijl ik die woorden uitsprak, dacht ik: dit is werk. Zij doet haar werk. Zij maakt mijn tanden schoon, maar ik doe ook mijn werk. Ik houd het gesprek gaande.
Het is kortzichtig om te denken dat werk uitsluitend iets is waarvoor je betaald krijgt. Bij emancipatie hoort acceptatie dat onbetaald werk eveneens werk moet worden genoemd. Een ouder die een gezin draaiende houdt, zal wellicht van mening zijn dat een gezin draaiende houden gewoon werk is. Zwaar werk zelfs.
Een moeder die haar kind verschoont, werkt. Het kind dat naar zijn moeder lacht terwijl het verschoond wordt, werkt misschien ook wel. Een schrijver werkt eigenlijk altijd.
Wat geen werk is, is moeilijk te zeggen. Alles wat je niet straffeloos kunt laten, wellicht. Wat dat betreft is eten ook werken.
Misschien moeten we werk en arbeid van elkaar onderscheiden. Voor arbeid krijg je betaald. In veel gevallen gaat arbeid gepaard met arbeidsverhoudingen waarbij een baas op al dan niet sympathieke wijze laat weten wat de werknemer moet doen. Dat de baas zelf, de manager, ook weer een werknemer kan zijn, doet niets af aan de arbeidsverhouding.
In het leger ben ik aparte restaurants tegengekomen voor hogere officieren, maar tegenwoordig wekken bedrijven graag de indruk egalitair te zijn. Men doet alsof er geen bazen zijn, in de hoop de productiviteit van de werknemers te verbeteren.
Het onderscheid dat wij aanbrengen tussen privé en werk berust dus op een valse tegenstelling. Hooguit kun je zeggen dat wij van het ene werk, de arbeid, naar het andere werk gaan: ons eigen huis.