Ooit kwam ik alleen in Central Park om frisbee te spelen, om er doorheen te lopen of om naar de dierentuin te gaan met mijn petekind of met de zoon van een bevriende schrijver. Dat laatste hebben we weliswaar maar één keer gedaan, maar toch.

Sinds een jaar of drie, vier ga ik ook naar Central Park om te lezen. Ik had me daar om onduidelijke redenen voor geschaamd. Ik meende dat een man die alleen op een kleedje in Central Park, of wat voor park dan ook, ging liggen verdenkingen op zich zou laden. Wat voor verdenkingen wist ik niet. Een man met bijbedoelingen, dat was verdenking genoeg. Het leek me beter in mijn eigen appartement te lezen, al was dat hartje zomer misschien niet de meest voor de hand liggende plek. Tot een ex zei: ‘Ga lekker in Central Park liggen in plaats van in je hete appartement te blijven.’ Ze had gelijk, vond ik, ik was te oud om me te schamen voor wat de mensen zouden kunnen denken.

Inmiddels is het dus een gewoonte geworden. Het lezen in Central Park gaat aardig, al zijn er afleidingen, beestjes, bezoekers, politiehelikopters, verkopers van chocolade en limonade.

Op een middag lag ik onder een boom naast drie Aziatisch uitziende mannen. Het rook om hen heen naar wiet. Dat vond ik niet erg.

Nadat de wiet op was, althans dat vermoedde ik, gingen ze muziek luisteren. Dat was minder, maar het was liftmuziek  en liftmuziek stoort zelden.

Een van de mannen trok zijn shirt uit, hij was extreem mager en had een grote tatoeage van een vogel op zijn linkerzij. Of het een roofvogel was, wist ik niet zeker, maar ik vond de vogel er angstaanjagend uitzien.

De man ging zich opdrukken en precies zo dat ik wel naar de vogel móest kijken.

Zijn twee vrienden deden intussen een acrobatische dans, waarbij ze op elkaar klommen. In het jeugdcircus had hun act niet misstaan.

Ondanks de hitte, en ondanks de wiet, waren ze wat acrobatische oefeningen betrof behoorlijk fanatiek.

Om een uur of halfvijf vertrokken ze en toen had ik de boom weer voor mezelf.