Een Franse uitgeefster die niet zo goed Engels sprak, vroeg aan mij (die niet zo goed Frans spreekt) hoe het was om mijn eigen toneeltekst in het Frans te horen.

Een Franse uitgeefster die niet zo goed Engels sprak, vroeg aan mij (die niet zo goed Frans spreekt) hoe het was om mijn eigen toneeltekst in het Frans te horen. We waren in Parijs, op een feestje voor Nederlandse en Franse theatermakers. Ik weet niet meer wat ik antwoordde. Iets dat ik vaker antwoordde, vermoed ik. Ik zocht naar een ander onderwerp dan het theater. Er stond een schaal pinda’s op tafel en ik vroeg haar of zij wist hoe pinda’s groeien. Ik had geluk, zij wist niet hoe pinda’s groeien. Zij dacht misschien aan een plant? Of een struik? Ik wist het ook niet. We informeerden bij andere gasten. Veel mensen bleken niet te weten hoe de pinda groeit. Tot we iemand troffen die opgroeide op een Zuid-Amerikaanse boerderij en zij wist ons te vertellen dat de pinda onder de grond groeit, net als de aardappel.
Ineens was er ook een Nederlander die zei: ‘We noemen het een aardnoot, logisch toch?’ En toen klonk het inderdaad heel dom om niet te weten hoe de pinda groeit. Ons onderwerp was hiermee afgesloten en de Franse uitgeefster probeerde nog eens vriendelijk om met mij een gesprek te voeren over mijn werk.
Tegen die tijd had ik al te veel gedronken en alleen maar pinda’s gegeten, dus ik bleef kortaf over het theater, zag dat er ook pistachenootjes waren, wees ernaar en vroeg: ‘En die dan?’
Nee, dat wist ze ook niet, hoe die groeien. Ze suggereerde nu ook geen opties meer. De pistachenoot viel minder goed dan de pinda. De uitgeefster zag er moe uit.
Toen ik 21 was, stond ik eens op erg harde muziek in een werfkelder in Utrecht te dansen en vroeg iemand mij, schreeuwend in mijn oor: ‘Welke vakken hebben jullie allemaal op die opleiding?’ Natuurlijk wilde ik dansend in die werfkelder niet vertellen welke vakken wij hadden. Toch begon ik ze vermoeid op te dreunen. Precies zo voel ik me vaak als ik over mijn werk praat. Moe en onwillig. Helaas ook op momenten waarop het juist gepast zou zijn om over mijn werk te praten.
Ik weet nu heel goed dat het onbeleefd van mij was om tegen die Franse uitgeefster maar door te zeuren over pinda’s en andere nootjes. Ook vind ik die onwil flauw. Ik doe tegenwoordig vaker mijn best. En toch… ik hou niet van mezelf als ik over mijn werk praat. Ik hoor mezelf en ik vind mijn woorden lelijk. Daarna ben ik heel erg moe en wil ik douchen.