Ooit had ik een balkon. Het stond vol met bloembakken en potten en ik kon me er hele dagen vermaken, zoals andere mensen dat doen in grote tuinen. Het was allemaal te overzien; bruine blaadjes knippen, te grote planten overpotten, een versleten plank schilderen.

Ooit had ik een balkon. Het stond vol met bloembakken en potten en ik kon me er hele dagen vermaken, zoals andere mensen dat doen in grote tuinen. Het was allemaal te overzien; bruine blaadjes knippen, te grote planten overpotten, een versleten plank schilderen.
Als dertienjarige had ik een lievelingsboek waarvan ik de naam ben vergeten. Het was uit een Lemniscaatreeks, speciaal bedoeld voor dat wat ze nu young adults noemen. Het ging over een kind met een leermeester en die meester zette steeds een vierkante meter af in zijn tuin en dan moest dat kind daarin zitten en de hele dag die vierkante meter bestuderen. In dat boek had dat iets glorieus. Als ik me verlies op de vierkante meter, denk ik aan dat boek en zoek ik naar het glorieuze gevoel. Na het huis met balkon verhuisden we naar een huis met een tuintje dat wel twee keer zo groot was als het balkon. Het liefste had ik de hele tuin betegeld en er potten op gezet, dat was een goede overgang na het balkon. Maar de tuin was niet alleen van mij en er moest worden onderhandeld over hoeveel tegels en hoeveel grond. Er bleef wel twee vierkante meter grond over, waarvan een vierkante meter een grasveldje werd.
De rommelige hoek met grond en planten kreeg ik nooit helemaal onder controle. Er waren dagen waarop ik tegen mezelf zei: ‘Goed, vandaag hoef je je alleen om het gras te bekommeren.’ Dan ging ik naast mijn grasveldje zitten met een kleine schaar. Ik knipte, centimeter voor centimeter mijn grasveld. Het was bijna aangenaam als ik mijn blik maar niet naar die gronderige hoek liet afdwalen.
Gras knippen, al is het maar een vierkante meter, kan heel lang duren. Het was mooi weer, de mensen zaten buiten. Boven mij op het balkon hoorde ik de mensen na een tijdje fluisteren en ik kon me goed voorstellen wat ze zeiden.
‘Die vrouw zit daar al de hele middag met een schaar het gras te knippen.’
Wat konden ze anders zeggen?
Ik zat mijn balkonmanieren te imiteren in een tuin die te klein was om tuin te heten, terwijl er mensen naar me keken en op meewarige toon over mij spraken.
Natuurlijk kon ik het gefluister negeren. Dat probeerde ik ook. Maar deze oefening had niets meer met tuinieren te maken.