Ik heb een vervelend stopwoord, of eigenlijk een stopzin. Ik probeer van die zin af te raken, maar soms ontglipt hij me toch weer.

Ik heb een vervelend stopwoord, of eigenlijk een stopzin. Ik probeer van die zin af te raken, maar soms ontglipt hij me toch weer. Het gebeurt wanneer ik iets wil vertellen wat niet goed aansluit op wat mijn gesprekspartner zei, of waar ik het net zelf over had. Ik heb een brug nodig van het ene onderwerp naar het andere, of een inleiding wanneer mijn mededeling op stilte volgt en dus zeg ik: ‘Wat ook grappig is…’
Het is een lelijke inleiding en hij slaat meestal nergens op.
Het kan gebeuren dat ik al heb gezegd: ‘Wat ook grappig is…’ en dat ik me daarna pas realiseer dat ik wil vertellen dat er een acteur is overleden of een dier is doodgereden, iets overduidelijk niet grappigs. Soms frot ik er dan snel een grappige anekdote tussendoor om daarna alsnog over het doodgereden dier te beginnen. Soms zeg ik meteen: ‘O, sorry, dit is de verkeerde inleiding,’ maar dat bevalt me maar matig. Dan stap ik uit het gesprek, hang erboven en heb er commentaar op, dat is vermoeiend en het erge is, het is uitnodigend. Voor ik het weet gaat mijn gesprekspartner het ook doen en wordt mij elke gedachte waar hij last van heeft toevertrouwd, omdat hij denkt dat ik dat wel kan hebben, dat ik dat zelfs leuk vind. Mijn gesprekspartner ontspant dus en doet zijn best niet meer en alle hoop op een leuk gesprek is verloren. Ik heb er zelf om gevraagd.
Ik praat graag, het liefst aan één stuk door, maar ik weet hoe vervelend dat is, dus ik probeer dat niet te doen. Ik vraag me niet vaak af wat ik zeggen zal, maar wel welk deel ik moet verzwijgen.
Laatst liep ik met mijn dochter het huis uit. Zij wachtte op me terwijl ik de deur afsloot. Toen ik me omdraaide keek ik in het gezicht van een oude vrouw. Ze stond stil, glimlachte naar me, knikte naar mijn dochter en zei: ‘Geniet er maar van, ik heb de mijne al zestien jaar niet meer gezien.’ Naadloos! De lach, de blikrichting, de knik, het was voldoende om meteen met haar verhaal te beginnen.
Over een jaar of dertig ben ik óf een wonder in conversatie en weet ik exact wat ik wel en niet moet zeggen óf ik heb alle bezwaren laten varen, zoals deze bejaarde vrouw. Ik heb dan geen inleidingen meer nodig, geen bruggen, geen excuses. Zodra iemand een voet buiten de deur zet, sta ik daar en ik klets.