In de zomervakantie gingen we naar Kinderdorp. Dat bouwden we zelf. Net buiten het dorp was een weiland dat vol lag met afvalhout. Op een zaterdagochtend om tien uur ging het hek van dat weiland open.

In de zomervakantie gingen we naar Kinderdorp. Dat bouwden we zelf.

Net buiten het dorp was een weiland dat vol lag met afvalhout. Op een zaterdagochtend om tien uur ging het hek van dat weiland open. Je moest op tijd komen en je vader meenemen, want hij kon de grote deuren en de pallets van de houtstapel wegdragen en als je geluk had, hielp hij je ook mee om de hut te bouwen. Je afkomst was van belang: hoe dominant was je vader? Hoeveel gereedschap had hij meegenomen? Had hij hier tijd voor? Zin in? Had hij aan plastic gedacht om de hut waterdicht te maken? Ook was het handig om met meer familie te komen want dan kon je de buitenmuren delen met je neven en nichten.

’s Middags stonden we in een lange rij voor de dorpsleiding en kregen we ieder tien kaartjes, dat was het startkapitaal. Voor een kaartje kon je bij elkaar spelletjes doen, pijltjes gooien, grabbelen, tafelvoetbal, maar net wat je zelf bedacht had en van huis had meegenomen. Als prijzen gaven we ons oude speelgoed weg of zelf gebakken cake.
Sommige kinderen hadden skelters met aanhangwagens, zij reden langs de hutten en riepen: ‘Taxi, één kaartje, taxi één kaartje.’ Soms liet ik me rondrijden, gewoon voor de lol, of om bij de bingotent te komen.

Er was een vreemde, lange jongen in ons dorp (het echte dorp), die niet op een van onze drie scholen zat en nooit met andere kinderen sprak of speelde. Ik weet niet eens of hij kon praten. We wisten wel allemaal hoe hij heette. Ook hij was in Kinderdorp, al zag je hem bijna niet. Zijn hut leek in niets op die van de anderen. Je kon er alleen kruipend in en je kon niet naar binnen kijken, er hing zwart landbouwplastic voor de ingang.

Af en toe ging ik er langs en probeerde door de kieren tussen de planken te gluren. Ik zag alleen maar duisternis. Ik kon nauwelijks geloven dat hij er echt was.

Ik stond er bij toen twee grotere jongens eens het plastic voor de ingang opzij schoven en zijn naam riepen. Hij kwam briesend en handen wapperend naar buiten. We renden allemaal weg en hij verdween weer in de donkere hut. Hij haalde geen kaartjes, hij deed nergens aan mee, maar hij was er wel.