Als ik geen zin heb om te werken, lok ik mijzelf naar mijn computer. Ik heb verschillende lokmiddelen. Ik zeg tegen mezelf: je mag chips. Je mag chocola. Je mag koffie.

Als ik geen zin heb om te werken, lok ik mijzelf naar mijn computer. Ik heb verschillende lokmiddelen. Ik zeg tegen mezelf: je mag chips. Je mag chocola. Je mag koffie. Je mag daarna een lamp op internet bestellen. Je mag in bed werken. Je mag de televisie erbij aanzetten.

Het lokmiddel met de minste bijwerkingen is mijn woordenschema. Zodra ik onrust voel over het vorderen van mijn boek, maak ik een schema waarop staat hoeveel woorden mijn manuscript die dag moet tellen. Er staat: maandag 34.483 woorden, dinsdag 35.083 woorden. Als ik mijn quotum heb gehaald, kan ik een streep door het getal zetten en die streep geeft directe voldoening. Dat strepen zetten me net zoveel voldoening geeft als televisie kijken, spullen kopen of eten zegt me dat het iets met verdoving te maken heeft.

Afstrepen is lekker en het werkt net zo goed als bij kinderen die worden beloond met stickers. Mijn dochter zag die stickersystemen bij andere kinderen en wilde dat ook. Nou heeft ze een bak vol stickers die ze kan plakken wanneer ze maar wil, maar dat deed er niet toe. Ook wilde ze zelfs beloond worden (met haar eigen oude stickers) voor dingen die ze graag doet. Ze liet me opschrijven: ‘Wakker geworden, ontbeten, naar school geweest, gespeeld, in bad geweest, televisie gekeken, geslapen,’ en dan maar stickers plakken. Het leven afstrepen schept voldoening.

Ik lok mijzelf nog net niet met Donald Duck-stickers naar het grote werk toe: De Roman. Maar mijn woordenschema, dat in vijf verschillende kleuren is uitgeprint, is niet minder infantiel.

Vlak voor ik ga schrijven ben ik bang, want tijdens het schrijven moet ik overal aan kunnen twijfelen, elk reeds geschreven woord is potentieel verkeerd. Het is een ijskoude blik werpen op mijn eigen dwalingen. Zoals ze in een Walt Disney-film zouden zeggen: ‘Het is de angst recht in zijn gezicht kijken maar het is de enige manier om de angst te verdrijven.’

Schrijven heeft niets met verdoving te maken, maar via allerlei kunstgrepen probeer ik de verdoving toch binnen te smokkelen. Ik roep tegen mezelf: kom op, ga er recht op af! Ach stil maar, hier heb je een shot morfine. Kom op, ga er recht op af! Ach, stil maar.