Ik liep naar het toilet in het café, kwam langs twee mensen die in gesprek waren en ving een zin op: ‘Hier zie je het wel, maar verderop niet meer.’

De woorden klonken nog een paar maal in mijn hoofd: ‘Hier zie je het wel, maar verderop niet meer’, zoals een liedje nadreunt. Over de betekenis dacht ik niet na, en vanzelf verdwenen de woorden weer.

Toen ik later mijn handen stond te wassen, was de zin ineens weer terug: ‘Hier zie je het wel, maar verderop niet meer.’ Ik hoorde hem zoals je je eigen woorden hoort nagalmen en ik vroeg me dan ook af wanneer ik die woorden had uitgesproken en waarom, wat had ik bedoeld? Ik liep het gesprek na dat ik net in het café had gevoerd.

Het duurde even voor ik in mijn herinnering terugkwam bij de stem van een vreemde. Ach nee, ik had die woorden niet uitgesproken, het had allemaal niets met mij te maken.

Het leverde een prettig soort opluchting op, dat de vraag: ‘Waarom heb ik dit in godsnaam gezegd en wat betekent het?’ beantwoord kon worden met: ‘Ik heb het niet gezegd.’

Ik vroeg me meteen af of ik meer dingen niet had gezegd en niet had gedaan waarvoor ik toch verantwoording probeerde af te leggen. Het zou mooi zijn als ik nog het een en ander kon verwerpen.

Jammer genoeg kwam ik alleen op een herinnering waarbij ik me net zo had vergist maar de vergissing liever in stand had gehouden. Het was de eerste keer dat mijn dochter naar de kapper ging. Ze was drie. Ze zat doodstil en met grote ogen in de kappersstoel naar zichzelf te staren. Ik zat daar met net zulke grote ogen meteen weer achter. Ik had mijn dochter nog nooit zo bewegingloos gezien als ze wakker was. Ik kon haar nu heel goed bekijken. Zo’n twintig minuten lang staarde ik naar haar hoofd in de spiegel en zag haar uiterlijk veranderen door het geknipte haar dat er ineens zo bevallig omheen golfde.

Twintig minuten lang in de spiegel naar een ander hoofd kijken en mijn brein weet zeker dat ik het ben. Ik liep daarna heel opgewekt door de supermarkt, omdat ik dacht dat mijn haar goed zat.