In de auto luister ik naar een zender met oude pophits en ik verlies me in een van mijn ijdele fantasieën.

Ik stel me voor dat ik optreed in de schouwburg – men verwacht een literaire avond – maar ik ga geheel onverwacht zingen, en dan met exact de stem van degene die ik net op de radio hoor. Dit keer werkt de fantasie beter dan ooit, want ik blijk te kunnen zingen met de stem van Miriam Makeba. Ik zing ‘Pata Pata’, compleet met de klik uit het Xhosa. De stem past me wonderwel. Ik dans erbij, met een tamboerijn, ook dat nog. Eigenlijk wordt het pas echt gênant als ik me zo goed zit voor te stellen hoe ik daar op het podium sta en zing met de stem van Miriam Makeba, dat ik er zelf kippenvel van krijg. Diep onder de indruk van mijn eigen ingebeelde optreden met de stem van een ander. Ja, ik kan wel zeggen: zelden heb ik een mooiere performance gezien.
Beter wordt het niet die autorit. Ik zing nog met de stem van Madonna, maar dat haalt het niet bij mijn uitvoering van hiervoor. Ik zing met de stem van David Bowie, maar dat wordt alleen maar griezelig.
Ik breid het uit met mijn familie, mijn dochter heeft de stem van de jonge Michael Jackson, en als de stem niet past dan danst ze er wel geweldig bij. Bij andere mannenstemmen laat ik zelfs overleden familieleden optreden. Het wordt een vreemde trip. Misschien komt het omdat ik net terugrijd van een vijfdaagse kloosterretraite, waarbij ik me de lijdensweg van Christus zo levendig heb ingebeeld dat inbeelding nu gewoonte is geworden. Mijn overleden broer laten zingen als Kenny Rogers, waar moet dit heen?
Ik zoek een andere muziekzender, vind iets met Nederlandse muziek, neem me voor gewoon een beetje te luisteren, maar ook dat is anders geworden na de retraite. Als je dagenlang bijbelteksten probeert te snappen, te duiden, wordt geen tekst meer eenduidig.
Hans de Booij zingt: ‘Iemand zei: “Dit is Annabel, ze moet nog naar het station.”’ Onmiddellijk begin ik de inhoud te analyseren. Goed, men zegt dat ze Annabel heet, zij die Annabel wordt genoemd.
Ik roep mezelf een halt toe. Zij heet gewoon Annabel en zij moet nog naar het station. Het station is geen metafoor, ze moet nou eenmaal naar huis, met de trein. Dat heeft iets heel kalmerends na zo’n retraite, dat de trein een trein is en het station een station.
Ook al komen ze aan op een leeg perron en zingt hij: ‘Het zit je niet mee.’