Bij de tramhalte vroeg een zwerver me om een boterham. Ik zei: ‘Ik heb geen boterham, maar wel een appel.’ Ik wou hem die met liefde geven, maar hij maakte een wegwerpgebaar en trok een vies gezicht, ik begreep duidelijk niets van zijn wensen.

Ik begon me al een sukkel te voelen en wilde de appel weer wegstoppen toen een andere morsige man dit zag en zei: ‘Ik wil wel een appel.’ Meteen voelde ik me beter en gaf hem de appel.

Hij lachte en zei: ‘An apple a day keeps the doctor away!’ Hij liep vrolijk weg. Ik vroeg me af of hij de appel echt wilde of mijn beteuterde gezicht had gezien en dacht me te helpen door om de appel te vragen. Het maakte mij niet uit, het had gewerkt, mijn humeur was gered.

Ik neem zelf ook graag dingen aan om een ander een plezier te doen. Zo heb ik jarenlang encyclopedieën gekregen van mijn oude schoonvader die nu niet meer leeft. Ik had eens laten vallen dat ik van encyclopedieën hield, en sindsdien kocht hij ze voor me op bij kringloopwinkels. Ik vond het wel amusant om steeds weer zo’n stapel in ontvangst te nemen en hij was er ook tevreden mee. We deden elkaar een enorm plezier.

Er was nog iets waar mijn schoonvader mij en mijn man van toen een plezier mee wilde doen. Hij wilde met ons in een bootje in Giethoorn gaan varen, want dat zouden wij echt heel leuk vinden. Hij sprak daar al jaren over, voordat wij tegen elkaar zeiden: ‘Hij wil het echt heel graag, laten we nou in hemelsnaam een keer gaan afspreken om in Giethoorn te gaan varen voor het te laat is.’

Eindelijk was het zover. Glunderend leidde hij ons rond in Giethoorn, huurde een boot bij iemand die hij al jaren kende, die de beste boten had en hem korting gaf. Op een bloedhete dag peddelden we wat rond door Giethoorn. We kwamen nog vast te zitten in het gras, omdat we een verkeerde afslag namen. We moesten eruit om ons los te duwen.

Wij waren beiden niet zo van het varen, op wat voor manier dan ook, maar het genot van mijn schoonvader in die boot was het allemaal waard.

Toen we na uren gedobber en gepeddel met roodverbrande gezichten bijna weer terug waren bij het haventje, vroeg hij ons: ‘En? Hoe vonden jullie het?’

Wij zeiden: ‘Echt heel erg mooi hier, ja, heel bijzonder.’

‘Mooi,’ zei hij, ‘ja, ik vind er niks aan, maar het is zo leuk om te zien dat jullie er zo van genieten.’