Esther Gerritsen over de verbroedering van een stroomstoring.

Op de dag van het boekenbal hing het nette jasje al klaar aan de kastdeur, maar eerst ging ik in mijn joggingpak naar mijn uitgeverij, waar ik boeken moest signeren. Ik was al even bezig toen de stroom uitviel.

In de hal beneden verzamelden zich alle mensen van Singel Uitgeverijen van wie de computers niet meer functioneerden. Eerst had ik niet door wat er aan de hand was. Steeds meer mensen stonden daar en er hing een opgewonden sfeer om hen heen. Het leek alsof ze op Sinterklaas aan het wachten waren.
Ik zat in de kantine achter een stapel boeken en riep: ‘Op wie wachten ze, wie komt er?’

‘De stroom is uitgevallen,’ antwoordde iemand, ‘in heel Amsterdam.’
Meteen keek ik op mijn telefoon, zocht nieuws over stroomuitval, vond niets en zei: ‘Maar het staat hier niet.’ Zoals de mensen tegenwoordig op buienradar kijken of het regent, in plaats van hun hoofd uit het raam te steken.

Dat signeren kon gewoon zonder stroom, dus ik maakte braaf mijn taak af en voegde me toen bij de mensen in de hal. Ik had ook naar huis kunnen gaan, mijn werk zat erop, maar stroomuitval verbroedert zo lekker, dus ik bleef.
Het probleem werd maar niet opgelost en iemand riep: ‘We gaan verstoppertje doen, Belgisch verstoppertje.’ Daar had ik nog nooit van gehoord. Het betekende dat wanneer je de verstopte vond, je je bij de verstopte moest voegen. Als eerste verstopte Frits van Atheneum zich. Met z’n allen gingen we hem zoeken. Rebecca van de Geus zag ik al heel snel niet meer, dus  die moest hem al hebben gevonden. Door het hele gebouw heen trokken mensen deuren open die ze normaal dicht zouden laten. Niemand vond het raar dat ik achter de receptiebalie moest kijken.

Onze algemeen directeur kwam ik op mijn zoektocht ook al niet meer tegen. Natuurlijk, die kende de weg hier, die zat ergens bij Rebecca en Frits en wie weet wie nog meer. Ergens waar het allemaal gebeurde, ergens waar ik bij moest zijn.

Het was in de keuken, waar ik zacht gegiechel uit de grote voorraadkast hoorde komen. Voorzichtig trok ik de deur open en voegde me in een donker hok bij zo’n tien andere mensen die allemaal hun best deden om geen geluid te maken. Je zou zeggen dat je elkaar zo beter leert kennen, maar het was te donker om gezichten te kunnen zien. Ik trok de deur achter me dicht, voelde me uitverkoren en zweeg. Ik zat op een pak koffie. En toen moest het feest nog beginnen.