Een van de mooiste uitspraken over dichten die ik ken is van Riekus Waskowsky, die opmerkte dat dichten valt te vergelijken met koken: je pleurt maar wat in de pan, als je koken kan.

Een van de mooiste uitspraken over dichten die ik ken is van Riekus Waskowsky, die opmerkte dat dichten valt te vergelijken met koken: je pleurt maar wat in de pan, als je koken kan. Waskowsky schreef het onvergetelijke gedicht ‘Uitvaart’, waarin hij de plechtige stoet zo beschrijft: ‘In de eerste volgauto’s zwijgend de mannen: iets van aartsvaders hadden ze hoewel de meesten toch maar gewoon kantoorbediende waren.’ Om dan opeens iets in de pan te pleuren: ‘Maar waarom reed daarachter nu dat rode autootje met die luid zingende chinees?’ Ik heb Waskowsky uit de kast gepakt omdat ik aan het lezen was in Lapham’s Quarterly waarin meesterjournalist Lapham elk kwartaal teksten over een onderwerp bloemleest. Komedie dit keer, met een vondst van Woody Allen, die schrijft dat zijn grootvader zo’n onbeduidende man was dat bij zijn begrafenis de lijkauto na de volgauto’s kwam.