Na de Anjerrevolutie ontbrandde in Portugal een strijd tussen communisten en sociaaldemocraten. Andere tijden verhaalt hoe een PvdA’er geld naar Portugal smokkelde om er de democratie veilig te stellen. Hoe is het veertig jaar later gesteld met die democratie?

Andere tijden: Koerier voor Portugal
Zondag, nederland 2, 21.20-22.00 uur

Als in april 1974 na een revolutie waarbij naar verluidt slechts een enkele dode viel – iemand die van geluk een hartaanval kreeg – het regime van dictator António Oliveira Salazar door een militaire opstand ten val komt, lijkt niets een stralende toekomst in de weg te staan. Maar al snel worden meningsverschillen zichtbaar over hoe die stralende toekomst er uit diende te zien. Een strijd om de macht ontbrandt tussen hen die van Portugal een modelmaatschappij naar marxistische snit willen maken en hen die het land willen omvormen in een democratische staat naar West-Europees model, onder wie de sociaaldemocraten van Mário Soares.
Bij de sociaaldemocratische partijen elders in Europa groeide de vrees dat de revolutie door de veel beter georganiseerde marxisten zou worden gekaapt. Geld was nodig om Soares te helpen zijn campagne te organiseren. Buitenlandse inmenging was echter uit den boze. Maar er moest iets worden gedaan. En zo gebeurde het dat op een goede dag Harry van den Bergh, toenmalig internationaal secretaris van de pvda, met een koffer vol geld clandestien de grens overstak om de democratie in Portugal veilig te stellen. Of het door die ene koffer met bankbiljetten kwam zal wel nooit duidelijk worden, feit is dat de democraten prevaleerden. Portugal werd een keurige democratie. Het land was gered.
Bijna veertig jaar later kraakt die democratie in haar voegen, zo lijkt het. Maakte in 1975 ruim 90 procent  van de bevolking de gang naar de stembus, bij de parlementsverkiezingen van 2011 vond slechts 58 procent van de Portugezen dat de moeite waard. Naar West-Europese maatstaven een ontluisterende opkomst. Bij de presidentsverkiezingen in dat zelfde jaar was het nog erger. Meer dan de helft van de Portugezen zag het nut er niet van in. 46 procent bedroeg de opkomst tijdens dat ‘feest der democratie’. En ruim 4 procent daarvan stemde blanco. Het mandaat van de partijen is daarmee twijfelachtig, en de staat van de democratie op z’n minst object van zorg.
Dat de politici die Portugal sinds 1974 bestuurden – de sociaaldemocraten niet uitgezonderd – het verbruid lijken te hebben, heeft ongetwijfeld te maken met een reeks schandalen, de verhalen over endemische corruptie en zelfverrijking, en ten slotte, als kers op de taart, met het dreigende bankroet van het land.

Kromzwaard
Op zoek naar de achtergronden van die ‘crisis van de democratie’ beland ik tijdens een rondreis door Portugal in Donas, een plaatsje in het binnenland, geboortegrond van António Guterres, rechterhand van Soares tijdens de revolutiejaren en tussen 1995 en 2002 Portugals langstzittende sociaaldemocratische premier. Ga daar maar eens kijken, krijg ik te horen.
Het ‘Muséu Guterres’ heeft betere tijden gekend. Ik mag naar binnen, als ik per se wil, maar er is lekkage geweest, waarschuwt de jonge vrouw die opendoet. Hier en daar staan emmers. Kan zij misschien een rondleiding geven? Ze aarzelt. Degene die over het museum gaat is zwanger, en haar vervangster ziek. Maria heet ze, zelf werkt ze in het gemeentehuis en was hier toevallig om iets op te halen. Even later lopen we samen langs vitrines vol exotische objecten en, dat ook, spinrag. Het museum is door Guterres zelf gesticht, legt Maria uit, als cadeau aan zijn geboortestreek.
Naast de onvermijdelijke foto’s van Guterres met de groten der aarde en opsommingen van de grote daden van de staatsman bevat het museum vooral geschenken waarmee hij tijdens zijn vele reizen werd gefêteerd. Een kromzwaard aangeboden door de koning van Marokko, maskers uit Mali, een witgouden Cartier-horloge van de Aga Khan, het is teveel om op te noemen. Eindeloze vitrines vol vergulde prullaria, met als hoogtepunt een kerststal geschonken door Yasser Arafat. ‘Guterres was constant op reis,’ zegt Maria. ‘Dat zeggen de mensen, dat hij liever in het buitenland was dan in Portugal, en dat hij voor Portugal weinig terugbracht, maar voor zichzelf des te meer. Hij gaf te veel uit, dat zeggen de mensen ook, en dat de crisis met hem pas goed op gang kwam. Hij staat niet goed bekend.’ Is het niet vreemd dat zij dat zo zegt, in zijn museum, zijn geboorteplaats? Het museum is eigenlijk een museum van de schande, aanklacht en schuldbekentenis ineen? ‘Ja, misschien wel,’ lacht ze onge­makkelijk.
Het gebrek aan vertrouwen in de zittende politici maakt dat oude sentimenten herleven en weemoed naar voorbije tijden de kop op steekt. Bij recente demonstraties tegen de regering werd plotseling weer ‘Grândola Vila Morena’ aangeheven, het lied dat in de ochtend van 25 april 1974 op de radio klonk en voor de opstandige officieren het teken was om op te trekken naar Lissabon. De hymne van de revolutie, misschien niet eens zozeer als uitdrukking van een nieuwe revolte als wel van het terugverlangen naar een tijd waarin nog geloof bestond in de komst van betere tijden. En dan is er nog die ene man aan wiens bewind de revolutie een einde maakte: António Salazar. Dezelfde die een aantal jaren geleden door tv-kijkers tot grootste Portugees aller tijden werd verkozen. Onder Salazar was Portugal nog een wereldmacht, klinkt het hier en daar, wie met z’n poten niet van andermans spullen kon afblijven werd hard gestraft, corruptie bestond niet en, last but not least, het huishoudboekje van de staat was op orde.

Delfts blauw
Vanuit Donas is het anderhalf uur rijden naar Santa Comba Dão, de plaats waar Salazar opgroeide. Op zoek naar diens geboortehuis spreek ik op straat een oudere man aan. Hij begint te stralen en zegt dat hij vijftien jaar lang in dienst was van de dictator, als zijn tuinman. Zijn baas was een aardige man, zegt hij, aan het eind van de werkdag kwam Salazar vaak met wijn aanzetten en kregen de arbeiders een glas volgeschonken, niet zo’n klein pisbeetje, maar – de man maakt van zijn ene hand een kommetje en legt zijn andere land daar plat op –  zo, tot aan de rand! Het geboortehuis is niet moeilijk te vinden, zegt hij, maar het verkeert in slechte staat en het is ook niet meer van de familie. ‘Ach ja, zo is het leven.’ Dan groet hij en is hij plotseling verdwenen.
Voor zover sprake is van rehabilitatie van de dictator vindt die toch vooral plaats in de beslotenheid van huiskamer en café, in de anonimiteit van blog en tv-verkiezing. Van een Salazar-industrie is in Santa Comba Dão zeker geen sprake. Zelfs in het vvv-kantoortje nergens verwijzingen naar de beroemdste ingezetene die de gemeente ooit had. Na enig aandringen haalt de medewerkster vanonder de toonbank, alsof het pornografisch materiaal betreft, een Delfts blauw bordje te voorschijn. Een tientje moet het kosten. Het is een schildering van Salazars geboortehuis. Onder het stof. Ik vraag haar of ze het bordje even omhoog wil houden, zodat ik er een foto van kan maken. ‘Is dat echt nodig?’
Het geboortehuis oogt inderdaad vervallen, maar er is wel een maquette geplaatst: ‘Dit is het geboortehuis van António Salazar, een heer die regeerde en niemand bestal’ (in tegenstelling tot de politici die na hem kwamen, moet je er zelf bij denken). Ook op de begraafplaats is het eerbetoon halfhartig. De steen die Salazar ooit zelf koos, met niets dan zijn initialen, werd recent weliswaar vervangen door een waarop opnieuw de verzekering dat hij in ieder geval niet aan zelfverrijking deed, en ook liggen er zowaar verse bloemen, maar het graf ligt toch vooral heel erg terzijde, ver weg van de andere doden. Het graf van een – althans door sommigen – geliefde leproos.

Lachspiegel
Terug in Lissabon spreek ik met dertiger Pedro Santos, de bedenker van een bordspel dat, sinds het een paar maanden geleden uitkwam, veel rumoer en zelfs internationale aandacht veroorzaakte en razendsnel uitverkocht raakte. ‘Daar komt de Troika’ heet het. Elke speler is een politiek leider en moet via offshore banking zoveel mogelijk geld zien weg te sluizen en stemmen zien te kopen. Als de Troika komt is het spel afgelopen: het moment om de punten te tellen en de rekening op te maken. ‘Het is een satirische schets van Portugal,’ zegt Santos, ‘een lachspiegel die hopelijk een beetje tot nadenken aanzet.’
Ik vertel van het bezoek aan het Guterres-museum, van de kerststal, herhaal de woorden van Maria. Hij lacht. ‘Guterres was natuurlijk de enige niet, het zijn álle politici, alle partijen.’ Zoals de roep om Salazar volgens Santos ook niet zo serieus moet worden genomen: ‘Het is vooral onmacht, wanhoop, cynisme.’ Een cynisme dat hij niet deelt: ‘dan had ik het spel niet bedacht. Maar feit is dat onze systemen niet goed functioneren. We moeten ze dus herzien. Tijdens het maken van een spel probeer je steeds de regels te verbeteren. Er is een versie 1, een versie 2, en zo verder tot het spel goed werkt. Onze versie van democratie is achterhaald, we moeten naar een nieuwe versie waarin meer rekening wordt gehouden met de menselijke natuur. Een grondwet in game-design is dat spelers gestraft worden zodra ze regels overtreden. Als mensen weten dat fout gedrag onbestraft blijft, zullen ze zich fout gedragen. Negeer je dat inzicht, dan krijg je het resultaat dat we nu zien: zelfverrijking en corruptie. Een andere grondwet is dat er zo min mogelijk regels dienen te zijn, en de regels die er zijn zo simpel mogelijk. In Portugal is het precies andersom, er zijn heel veel wetten, en die wetten zijn hopeloos ingewikkeld. Het wordt de mensen zo wel erg gemakkelijk gemaakt om in hun foute gedrag te volharden.’ Hij lacht. ‘Het zou Portugal misschien wel goed doen als politici eens een cursus game-design zouden volgen, zich in speltheorie zouden verdiepen. Dan komt het land er wel weer bovenop.’
Tja, speltheorie als instrument om de democratie nieuw leven in te blazen. Het is misschien maar beter dat Harry van den Bergh daar geen weet van had, toen hij halverwege die jaren zeventig met zijn koffer vol goede bedoelingen de grens overstak.