In de documentaire En daarom werk ik (1998) filmden Maarten Schmidt en Thomas Doebele de werkende kinderen in een sloppenwijk van Dhaka, Bangladesh. Veertien jaar later zochten zij de kinderen opnieuw op. Intussen schrapt minister Ploumen onderwijs nagenoeg uit haar ontwikkelingsagenda.

Holland Doc: En daarom werk ik – 14 jaar later
Woensdag, Nederland 2, 23.00-0.05 uur

‘Ik wil niet uitgehuwelijkt worden. Ik wil liever bij mijn moeder blijven.’ Rina Begum, een vrolijk meisje in strokenjurk en twee hagelwitte strikken in het zwarte haar, sprak onbevangen over haar toekomst voor het schoolbord van het buurtschooltje. Ze was liever een jongen geweest die na het huwelijk bij zijn ouders bleef wonen. ‘Dan zou mama ook meer van mij houden.’
Veertien jaar geleden maakten Maarten Schmidt en Thomas Doebele voor de ikon de documentaire En daarom werk ik. Rina was een van de werkende kinderen in sloppenwijk Mirpur 13 in Dhaka, de hoofdstad van Bangladesh, die naast hun werk in de huishouding, bij een slager of timmerman gratis naar de basisschool mochten. Onder het motto ‘De werkende kinderen van vandaag zijn de ongeschoolde volwassenen van morgen’ zouden ze met steun van ontwikkelingsorganisaties brac (Bangladesh Rural Advancement Committee) en Oxfam-Novib de vicieuze cirkel van armoede moeten zien te doorbreken. Schmidt en Doebele besloten terug te keren naar Dhaka om te zien in hoeverre het leren lezen en schrijven het leven van de kinderen heeft beïnvloed.
Bijna allen wonen ze nog in dezelfde sloppenwijk, ingeklemd tussen de oprukkende hoogbouw, de moskee en de textielfabriek. Ze zijn al dan niet getrouwd, reeds gescheiden of bewust nog ongehuwd, zoals Rina die hier met haar twintig jaar al lang de huwbare leeftijd heeft.
‘Ik woon nog steeds bij mijn moeder,’ bevestigt ze opgewekt. Ze is twee jaar naar de middelbare school geweest, tot haar ouders het niet meer konden betalen, legt ze uit. ‘Op mijn vijftiende moest ik naar de kledingfabriek. Ik was te jong, maar mijn ouders hadden na het huwelijk van mijn zuster, die bij haar echtgenoot introk, het geld hard nodig.’ Dankzij haar opleiding kan Rina de maten en merken van de kleding lezen en verdient met overuren zestig euro per maand, drie keer het minimumloon, die ze aan haar ouders geeft. ‘Twintig euro gaat naar de huur en de rest wordt besteed aan voedsel.’ Haar moeder is ziek, haar vader werkloos en haar broer hangt rond op straat. De familie is volledig afhankelijk van haar salaris.

Bruidsschat
In de documentaire En daarom werk ik –14 jaar later kijken de inmiddels volwassen kinderen naar de beelden van toen. Zonder uitzondering waren ze destijds zeer leergierig. Toch heeft vrijwel niemand van de meisjes in Rina’s klas na de basisschool een vervolgopleiding kunnen doen. Scholing kost geld en investeren in een meisje dat later bij haar schoonouders intrekt, heeft volgens de meeste ouders weinig zin. Bovendien kost een dochter hen al genoeg. De bruidsschat is weliswaar bij wet verboden, maar wordt in praktijk nog altijd betaald. Meisjes moeten werken, het huishouden doen en zorgen voor hun (schoon)ouders en kinderen.
Shiulee werd al jong uitgehuwelijkt, maar toen haar moeder de bruidsschat van honderd euro niet kon betalen, raakte ze ten prooi aan de woede van haar schoonfamilie. Nu woont ze weer bij haar moeder, die voor haar dochtertje zorgt, terwijl zij op de kledingfabriek werkt. Shiulee zal nooit hertrouwen, vreest ze. ‘De bruidsschat voor een moeder met kind is onbetaalbaar.’ Haar dochter mag dit niet overkomen, ze leert haar nu al lezen en schrijven.
De jongens uit de klas van veertien jaar geleden lijken wel te ontsnappen aan de kledingindustrie. Shumon heeft een baan van negen tot zes op kantoor van een telecombedrijf en gaat daarnaast naar de avondschool. Imran heeft zijn middelbareschoolopleiding reeds op zak en is manager van een viskwekerij buiten Dhaka. Raihan werkt in een hippe kledingzaak in een goede buurt en heeft nu tijd om naar de avondschool te gaan.

Bezuinigingen
Wat de wereld verdient, luidt de titel van de nota van minister Ploumen van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Het gaat zoals de titel van haar functie al zegt voortaan om handel én hulp, sterker nog: ‘Trade not Aid’. Zakendoen en mensenrechten bespreken gaan uitstekend samen volgens de minister. Ze reserveert 750 miljoen voor het bevorderen van het midden- en kleinbedrijf in ontwikkelingslanden én het Nederlandse bedrijfsleven.
De bezuinigingen van een miljard vormen voor de minister geen probleem, eerder een uitdaging voor een ‘nieuw beleid met gelijk resultaat’. Deze nieuwe koers brengt ook het nagenoeg geheel schrappen van de onderwijsparagraaf van de Nederlandse ontwikkelingsagenda met zich mee. Ook al stelt het laatste Unescorapport dat veertig procent van de kinderen in ontwikkelingslanden slecht onderwijs krijgt en twintig procent analfabeet is, volgens Ploumen is ‘Millenniumdoel 2’ in zicht: alle kinderen zullen in 2015 de basisschool afmaken.
Andere donoren en internationale instanties nemen de rol van Nederland over. Wie dat zijn, is onduidelijk, stelt Jeanne Roefs, coördinator van Global Campaign for Education Nederland, een coalitie van onderwijsbonden en ontwikkelingsorganisaties die actief zijn in onderwijs. ‘Lage inkomenslanden investeren tegenwoordig weliswaar gemiddeld zeven procent meer in onderwijs dan tien jaar geleden, maar helaas stagneert de internationale steun hiervoor.
Volgens de Unesco is per jaar 26 miljard dollar extra nodig om goed basisonderwijs voor iedereen te garanderen.’

Bezorgdheid
Het evaluatierapport Education Matters concludeert dat onderwijs de afgelopen tien jaar een van de meest concrete en effectieve beleidsonderdelen van de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking is geweest. Om niet nader toegelichte redenen is dit rapport voor de regering geen reden geweest het onderwijsbeleid te continueren. Terwijl de Nederlandse belastingbetaler onderwijs, naast water en gezondheidszorg, in de top drie van het prioriteitenlijstje van besteding van ontwikkelingsgelden heeft staan. De minister belooft in haar nota zich wel te blijven inzetten voor onderwijsinitiatieven omtrent Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten (SRGR), maar te oordelen naar de dagtaak van de meisjes in de documentaire zullen ze geen tijd hebben voor een cursus naast hun werk. Roefs: ‘Alle onderzoeken wijzen uit dat juist onderwijs voor meisjes het effectiefst is. Ze trouwen later, krijgen dan ook op latere leeftijd hun eerste kind en hebben kleinere gezinnen. Hoe kun je het over maatschappelijke, sociale en emancipatoire kwesties hebben zonder goed onderwijs te garanderen waar je tegelijkertijd ook de jongens bereikt?’ Roefs vindt economische ontwikkeling en werkgelegenheid uiteraard ook belangrijk, vervolgt ze. ‘Maar wat doe je intussen voor de een miljoen Bengaalse kinderen en de 250 miljoen andere kinderen op de wereld die nu geen of slecht onderwijs krijgen en die 200 miljoen jongeren die nagenoeg analfabeet zijn en praktisch kansloos op de arbeidsmarkt? Onderwijs doet de kansen op werk en een beter inkomen aantoonbaar stijgen.’
Tijdens het Kamerdebat van 23 mei uitten ook verschillende oppositiepartijen hun bezorgdheid over de bezuinigingen op onderwijs in de ontwikkelingsagenda. De minister sprak zich niet uit over het basisonderwijs en de financiële tekorten daarvoor.

120 kragen per uur
De Bengaalse economie groeit al jaren gestaag met zes procent. Ondernemers laten zich niet afschrikken door de verkeerschaos, de luchtvervuiling en de chronische stroomuitval en vestigt zich in Dhaka, dat tien miljoen inwoners telt. De kledingindustrie neemt tachtig procent van de export voor haar rekening en is samen met de zes miljoen Bengaalse arbeiders in het buitenland verantwoordelijk voor de huidige economische groei. Bangladesh is de grootste kledingproducent ter wereld en de goedkoopste plek om T-shirts, overhemden en broeken te laten maken. De kledingindustrie geeft met ruim 4000 fabrieken werk aan 3,6 miljoen Bengaalse arbeiders, waarvan het merendeel vrouw is.
Rina lacht vanachter haar naaimachine te midden van haar tientallen collega’s op de vijfde verdieping van de Banex textielfabriek. Weliswaar geen brandgevaarlijke fabriek of een bouwval als het Rana Plaza waar na instorting deze lente ruim 1100 slachtoffers vielen, maar niettemin zit Rina zes dagen per week van acht uur ’s ochtends tot acht uur ’s avonds achter de naaimachine. Per uur stikt ze 120 kragen op overhemden voor de Franse keten Auchan waar de prijs van 19,95 euro al op de fabriek wordt bevestigd. Het werk is zwaar, je kunt het een jaar of vijftien volhouden en dan word je assistent, zoals de twee collega’s om haar heen die de kledingdelen aangeven en de draden afhechten. Vanavond om acht uur, na haar elfurige werkdag, zal Rina 1320 overhemden door de machine hebben gehaald. De werkweek telt officieel veertig uur, verklaart directeur Jahangir Kabir op zijn directiekamer van de fabriek. ‘Mijn werknemers maken doorgaans vele overuren om rond te kunnen komen.’ Twee jaar geleden is het officiële minimumloon bijna verdubbeld tot 28 euro per maand. Maar na die verhoging ging helaas voor zijn werknemers ook de huur van hun onderkomentjes omhoog, legt hij uit. Overigens komt de salarisverhoging voor rekening van zijn klanten, onder wie ook c&a, die samen goed zijn voor 200.000 shirts per maand. Zijn afnemers protesteerden niet tegen de prijsverhoging, verklaart hij. ‘Het maakloon bedraagt immers niet meer dan tweeënhalf tot vijf procent van de totale productiekosten.’
Half mei riep Nobelprijswinnaar en grondlegger van het microkrediet Yunus op tot een hervorming van de kledingindustrie: een halve euro per kledingstuk onder te brengen in een fonds zou de Bengaalse kledingindustrie een humaner gezicht geven.