In november verschijnt het belangrijkste boek van het jaar: De mislukkingskunstenaar, het eerste deel van de biografie van Willem Frederik Hermans, van historicus en letterkundige Willem Otterspeer.

In De Hermansnacht onderzoekt de VPRO wat voor een schrijver Hermans was. Zijn drijfveren en frustraties, en vooral ook hoe ver zijn invloed vandaag de dag nog reikt. Heeft hij nog betekenis? En verdient zijn werk een tweede leven? En wat staat er eigenlijk in die biografie?

Aan de hand van archiefmateriaal waarin de schrijver zelf aan het woord komt, praten Wim Brands en Jeroen van Kan de hele nacht met diverse gasten over het geval Hermans.

Wim Brands schreef alvast een stuk over W.F. Hermans voor de VPRO Gids:

Wim Brands over W.F. Hermans in de VPRO Gids:

Willem Frederik Hermans heb ik vele malen gesproken toen Wim Noordhoek en ik eind 1994 in de BRT‑studio’s in Brussel zijn roman De God Denkbaar Denkbaar de God opnamen. Het was op verzoek van de schrijver zelf, een verzoek dat ons bereikte via scenarist Gerard Soeteman. Ik weet niet meer waarom Hermans nu juist dit boek wilde voorlezen; ook volgens liefhebbers is het zijn meest ontoegankelijke. Wat Hermans overigens snerpend tegensprak. Een nichtje dat niet helemaal goed bij het hoofd was had zo moeten lachen om het boek, dus hij kon zich niet voorstellen dat literatuurkenners het niet snapten. Er viel weinig te snappen.

Wat me opviel was zijn permanente achterdocht. Toen we ’s middags weer eens aan zo’n vorstelijk BRT‑diner zaten, stak hij zijn bewondering voor Tom Wolfe niet onder stoelen of banken. Hij had genoten van diens The Bonfire of the Vanities en zei dat het ook niet vreemd was dat de Amerikaan zo goed was met een vader als Thomas Wolfe. Ik dacht aan de vader van Hermans voor wie de schrijver geen enkele genegenheid leek te voelen terwijl een disgenoot Hermans er op wees dat hij zich vergiste: Thomas was niet vader van Tom.
Hij keek pijnlijk getroffen, alsof hij betrapt was. Mij trof zijn reactie toen als typerend, maar typerend voor wat?
Ik herinner me trouwens ook goed het moment waarop hij in de werkamer van zijn vriend Freddy de Vree, ‘chef Woord’ bij de BRT, een typemachine ontdekte waarvan het lint spaghetti was geworden en enkele toetsen haperden. Zelden iemand meegemaakt die als een kind zo blij aan de reparatie begon van wat voor altijd total loss leek.
Niet lang hierna sprak ik Adriaan Morriën, die lang bevriend was geweest met Hermans, totdat de vriendschap omsloeg in vijandschap. Hij glimlachte om het beeld van de man en zijn typemachine, een glimlach die verdween toen ik over de achterdocht begon.
Morriën zei: ‘Ik had altijd het gevoel dat hij onze vriendschap aan het testen was. Net zo lang tot het stuk was. Ik zie hem ook altijd weer verschijnen met een zonnebril op. Niet tegen de zon. Hij wilde niet gezien worden, het was een scherm tussen hem en mij’.

Het eerste deel van Otterspeers biografie beslaat de periode 1921-1951. Dankzij deze voortreffelijke biografie staan we dichter bij het vuur dan ooit. Deel een begint overigens ook in Brussel.
Willem Otterspeer: ‘Ik beschrijf een koortsachtig verblijf van hem in Brussel, net na de Tweede Wereldoorlog. Hij wil weg uit Nederland en eigenlijk wil hij naar Parijs, maar hij blijft steken in Brussel. Waar mijn biografie uiteindelijk ook eindigt. Het is een tumulteus verblijf: hij gaat naar de hoeren, hij wil zelfmoord plegen’.

Hoe weet u dat?
‘Hij schrijft het in brieven. Kijk, Hermans mag dan niet graag over zijn jeugd hebben gesproken, hij schreef erover. Ik heb daardoor het idee dat ik alles over hem weet. Wat betreft die jeugd: hij stopte de geluksmomenten weg. Waardoor z’n vader bij voorbeeld naar voren kwam als een boeman. Nu was zijn vader ook een gefrustreerde, driftige man, maar niet de boeman zoals Hermans hem tevoorschijn toverde.
Je moet begrijpen dat hij een slim jongetje was dat al snel doorhad dat hij slimmer was dan zijn vader. Hij was ook kwetsbaar, verlegen en naïef. En om het nog ingewikkelder te maken: bang. Hij groeide ook op in een omgeving waarin angst domineerde. Een sleutelzin uit zijn werk is: “Ik ben geboren in het vruchtwater van de angst”.’

En dan is er natuurlijk het moment waarop z’n zus zelfmoord pleegt.
‘Dat moment is de gebeurtenis waar zijn hele scheppende leven omheen cirkelt. Als je de stukken leest die Hermans schreef voor de schoolkrant, vind je een poëtica die hij zijn leven lang hanteert: hoe makkelijk je als individu ten onder gaat.’

Ik denk aan een prachtige regel als: “Een held is iemand die straffeloos onvoorzichtig is geweest.” Geen zonnig wereldbeeld.
‘En op de middelbare school ontvouwt hij dat wereldbeeld al. Maar het wordt geformuleerd door een naïeve jongen die blaakt van ambitie, dat moet je goed onthouden. Het is theorie. En dan pleegt zijn zus zelfmoord. Waardoor er een concretisering ontstaat waaraan geen ontsnappen meer mogelijk is. Herinner je nu wat hij in Ik heb altijd gelijk schrijft als de hoofdpersoon thuiskomt: dat er maar één persoon hem had mogen opwachten – zijn zuster’.
 
Ik herinner me dat Hermans toen in Brussel ook charmant kon zijn. De man die vriendschappelijk met Sylvia Kristel en haar vriend Freddy de Vree omging, was niet de man die boos Adriaan van Dis toebeet: ‘Dit is een vertelgesprek!’

‘Hij kon charmant zijn, zeker. Maar hij heeft ook altijd gezegd: ik bedoel het niet goed. En dan dacht iedereen: o, dat zal wel loslopen. Nee, dat liep niet los. Hij meende dat. Zoals hij ook serieus was over dat vruchtwater van de angst. In dat licht moet je zijn schrijverschap ook zien, zijn toewijding aan het schrijven. Het schrijven als bezigheid. En schrijven was als blind grijpen in een zak vol graan. Want identiteit was volgens hem als los zand.’