Beide ouders van filmmaker Natascha van Weezel zijn kinderen van Holocaust-overlevenden. Als lid van de ‘derde generatie’ leeft ook zij nog altijd met ‘de oorlog’.

2Doc: Elke dag 4 mei
Nederland 2, 20.55-22.00 uur

Je bent net 27 jaar, op de filmacademie heb je Lost and Found (2012) gemaakt, een film die –zijdelings – gaat over de nasleep van de Tweede Wereldoorlog. Nu heb je met Elke dag 4 mei een heel persoonlijke film afgeleverd over dit onderwerp. Waarom houdt dit je bezig?
Van Weezel: ‘Als enig kleinkind van Holocaust-overlevenden ben ik opgegroeid met verhalen over de oorlog. Het was heel normaal dat mijn grootouders over de oorlog spraken en dat ze vaak verdrietig waren. Bij bijzondere gelegenheden werd altijd even stilgestaan bij de familieleden die er niet meer waren. Ik wilde graag nog een film maken over hoe wij, de kleinkinderen, misschien toch zijn beïnvloed door het trauma van de Holocaust-slachtoffers. Ik heb, zonder dat mijn grootouders en ouders dat gewild hebben, heel erg meegekregen dat de wereld een onveilige plek is, dat je opeens verraden kan worden, dat mensen opeens moordenaars kunnen worden. Ik wilde uitzoeken of ik de enige was met deze gevoelens en gedachtes.’

Sprak je hier nooit over met vrienden?
‘Onder Joodse vrienden weet je dat de oorlog speelt, maar het is niet iets waar je het snel over hebt. En als tiener, twintiger ben je meer met feestjes en dergelijke bezig. De film was ook een middel om deze gevoelens bespreekbaar te maken. Voor dit project over de ‘derde generatie’ heb ik in totaal vijftig jongeren uit Amerika, Israël en Nederland geïnterviewd, daar komt later nog een boek van uit. De film gaat alleen over Nederland. Het is natuurlijk ook gissen wat door de oorlog komt en wat niet. Gedeeltelijk zal het bij mij ook te maken hebben met dat ik enig kind ben, of dat ik heel gevoelig ben. Ik heb als kind ook erg het gevoel gehad dat ik mijn grootouders gelukkig moest maken. Dat was echt mijn taak. En ik voelde ook heel sterk dat ik de verantwoordelijkheid had om het Joodse leven, de Joodse cultuur, die ooit niet mocht bestaan, voort moest zetten. Die verantwoordelijkheid zie ik ook duidelijk bij anderen van mijn generatie.'

'Het gevoel dat de ‘derde generatie’ heeft is van land tot land anders, maar opvallend voor Nederland is het gevoel van een basaal wantrouwen. Het idee van “wat als het weer gebeurt” en “kan ik mijn buurman vertrouwen”. Iedereen die meedeed aan de film wilde heel duidelijk benadrukken dat ze zich geen slachtoffer voelen. Ik noem het ook ‘derde generatie’ en geen ‘derde generatie slachtoffers’. Het ligt allemaal gevoelig en is ook een beetje een taboe. Mogen we het ons wel toe-eigenen, want doen we daarmee onze grootouders, die het wél hebben meegemaakt, niet tekort? Dat soort gevoelens leven. Ik hoop dat mijn film laat zien dat de oorlog ook bij de kleinkinderen nog altijd een rol speelt. Ook al wil je er niet door beïnvloed worden, het is heel lastig om je eraan te onttrekken.’